In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Libanon in 1964 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder ongewenst verklaard en had een inreisverbod van 10 jaar opgelegd gekregen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 2 december 2015 gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de beslissingen omtrent het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, waarbij het vonnis werd vernietigd. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, verwijzend naar een eerdere uitspraak van het hof over de rechtmatigheid van het inreisverbod. Het hof oordeelde dat het inreisverbod niet in overeenstemming was met de Terugkeerrichtlijn, omdat de motivering voor het inreisverbod onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. Het hof sprak de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde en legde een gevangenisstraf van 3 maanden op voor het onder 1 ten laste gelegde. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete werd afgewezen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.