ECLI:NL:GHAMS:2015:5254

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
200.166.084/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst na ontslag op staande voet en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Magentazorg tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had geoordeeld dat het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] niet rechtsgeldig was en dat de beëindigingsovereenkomst die na het ontslag was gesloten, vernietigbaar was wegens misbruik van omstandigheden. Magentazorg had [geïntimeerde] op staande voet ontslagen na beschuldigingen van diefstal door twee bewoners. Het hof oordeelt dat Magentazorg, gezien de omstandigheden, redelijkerwijs kon menen dat het ontslag op staande voet stand zou houden. Het hof komt tot de conclusie dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden en vernietigt het vonnis van de kantonrechter. Het hof wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af en veroordeelt haar tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis heeft ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding worden ook aan [geïntimeerde] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.166.084/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 3058848\CV EXPL 14-2091
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 december 2015
inzake
STICHTING MAGENTAZORG,
gevestigd te Heerhugowaard,
appellante,
advocaat: mr. A.G. Koster te Zaandam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. van Velzen te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Magentazorg en [geïntimeerde] genoemd.
Magentazorg is bij dagvaarding van 27 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 3 december 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Magentazorg als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Magentazorg heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen Magentazorg ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van Magentazorg in de kosten van het hoger beroep.
Magentazorg heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 t/m 9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] is op 21 oktober 1996 in dienst getreden van Magentazorg en was laatstelijk werkzaam in de functie van “Helpende”. Op 15 augustus 2013 heeft een bewoonster van de locatie waar [geïntimeerde] werkzaam was, [A] (verder: [A] ), zich tot Magentazorg gewend en gezegd dat zij [geïntimeerde] beschuldigde van diefstal. [A] heeft hiervan ook aangifte gedaan bij de politie. Op 16 augustus 2013 heeft Magentazorg deze beschuldiging met [geïntimeerde] besproken en haar in afwachting van nader onderzoek op non-actief gesteld. Hangende het onderzoek heeft een andere bewoonster, [B] (verder: [B] ), zich tot Magentazorg gewend en [geïntimeerde] beschuldigd van diefstal. Ook [B] heeft aangifte gedaan. Op 23 augustus 2013 heeft een bespreking plaatsgehad tussen Magentazorg en [geïntimeerde] . In dat gesprek is [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van 26 augustus 2013 schriftelijk bevestigd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van de resultaten van ons onderzoek concluderen wij dat wij voldoende bewijs hebben om aan te nemen dat u diefstal heeft gepleegd bij beide bewoners. (…)
Wij hebben als volgt over uw positie besloten. Door de diefstallen hebt u op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de veiligheid en betrouwbaarheid. Dat is onacceptabel en valt niet te rechtvaardigen of te nuanceren.
Uw handelwijze is bijzonder laakbaar en lijnrecht in strijd met de vijf kernwaarden van onze organisatie; respect, aandacht, verantwoordelijkheid, vertrouwen en betrokkenheid.
Wij beschouwen uw diefstallen elk voor zich en tevens in samenhang met elkaar als een (zelfstandige) reden voor ontslag op staande voet. Uw ontkennende verklaring over de gebeurtenissen maakt dit niet anders, nu daar tegenover staan de verklaringen van de bewoners, die afzonderlijk van elkaar, gedetailleerd verklaren. (…)”
Op 29 augustus 2013 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten, in het kader waarvan het gegeven ontslag op staande voet is ingetrokken en de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2014 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Bij brief van 1 november 2013 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de beëindigingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd en een beroep gedaan op de ongeldigheid van het ontslag op staande voet. Bij beschikking van 15 september 2014 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van Magentazorg met ingang van 1 oktober 2014 ontbonden, onder de voorwaarde dat in rechte onherroepelijk zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op die datum nog voortduurde, waarbij voor dat geval aan [geïntimeerde] ten laste van Magentazorg een vergoeding is toegekend van € 32.972,23 bruto.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd op of omstreeks 1 januari 2014 en dat deze onverkort voortduurt alsmede veroordeling van Magentazorg tot doorbetaling van het gebruikelijke salaris vanaf 1 januari 2014 tot de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. [geïntimeerde] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden aan de zijde van Magentazorg.
3.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst onverkort voortduurt is afgewezen en de wettelijke verhoging is gematigd tot 25%. Hetgeen de kantonrechter heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat. De in de ontslagbrief genoemde redenen voor het ontslag en de onderbouwing daarvan leveren geen dringende redenen op. Onvoldoende is gebleken van een zwaarwegend belang van Magentazorg in het licht waarvan in redelijkheid niet van haar gevergd kon worden dat zij [geïntimeerde] op het werk toeliet. Er is geen sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet en Magentazorg had moeten weten dat het ontslag geen stand zou houden. [geïntimeerde] komt een beroep toe op vernietiging van de beëindigingsovereenkomst. Magentazorg heeft [geïntimeerde] voorgehouden dat er een dringende reden bestond op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met haar met onmiddellijke ingang kon worden beëindigd, terwijl Magentazorg had moeten weten dat een ontslag op staande voet in rechte waarschijnlijk geen stand zou houden. Niettemin heeft Magentazorg [geïntimeerde] door dit onterecht gegeven ontslag bewogen tot het aangaan van de beëindigingsovereenkomst, terwijl zij haar hiervan had moeten weerhouden. De kantonrechter heeft het er voor gehouden dat [geïntimeerde] onvoldoende bedenktijd is gegeven om bijvoorbeeld juridisch advies in te winnen. Het beroep op misbruik van omstandigheden slaagt dus.
3.4.
Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt Magentazorg in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het in dit geding niet gaat om de vraag of het door Magentazorg aan [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig was, maar om de vraag of de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst vernietigbaar is op de grond dat deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. In dat verband heeft de kantonrechter (onder 20) overwogen dat Magentazorg had moeten weten dat het ontslag geen stand zou houden respectievelijk (onder 22) dat Magentazorg had moeten weten dat een ontslag op staande voet in rechte waarschijnlijk geen stand zou houden. Daaromtrent geldt het volgende.
3.6.
Op 15 augustus 2013 ontving Magentazorg de melding van [A] dat [geïntimeerde] enkele dagen daarvoor, op 12 augustus 2013, € 10,- uit haar portemonnee genomen had. De verklaring van [A] houdt in dat zij werd geholpen door [geïntimeerde] om kousen uit te trekken, dat [geïntimeerde] bij haar tas stond die aan de rollator hing en dat zij ( [A] ) zag dat de tas open was, dat ze onmiddellijk haar portemonnee pakte en zag dat er een tientje uit was en voorts dat [geïntimeerde] even later een opgepropt tientje uit een mandje met bollen wol pakte. Het vervolg van de verklaring komt er op neer dat in de visie van [A] [geïntimeerde] na haar ( [geïntimeerde] ) mededeling dat een tientje ontbrak, snel het biljet in het mandje heeft gestopt. Namens [A] heeft haar schoonzoon op 19 augustus 2013 bij de politie aangifte van diefstal gedaan. Magentazorg heeft dit incident op 16 augustus met [geïntimeerde] besproken. Magentazorg heeft [geïntimeerde] in afwachting van nader onderzoek op non-actief gesteld. Op 20 augustus 2013 heeft de zoon van [B] namens [B] aangifte van diefstal gedaan tegen [geïntimeerde] . Deze aangifte komt neer op het volgende. Op 15 juli 2013 werd [B] door [geïntimeerde] geholpen met naar bed gaan. [B] zag op een gegeven moment dat [geïntimeerde] naar haar tas liep en uit de tas haar portemonnee pakte. Zij zag niet wat ze deed met de portemonnee. [B] deed vervolgens de portemonnee terug in de tas en legde de tas weer neer. [B] dacht dat [geïntimeerde] mogelijk foto’s wilde bekijken. Daags erna had [B] geen goed gevoel over het gebeuren en is toen gaan praten met [A] . Zij zijn gaan kijken in de portemonnee van [B] en toen zag [B] dat € 25,- miste. [B] heeft hiervan melding gemaakt bij het hoofd van de afdeling maar heeft hierover vervolgens niets meer gehoord van het hoofd van de afdeling. De schoonzoon van [A] is naar de manager gegaan en heeft verteld dat er gestolen was bij zijn schoonmoeder en bij [B] (aldus en tot zover de aangifte namens [B] ). Magentazorg heeft op 20 augustus 2013 een gesprek gehad met [A] en een gesprek met [B] . Beide bewoonsters hebben hun eerdere verklaringen tegenover Magentazorg bevestigd. [C] (waarnemend locatiemanager) en [D] (P&O adviseur, hierna: [D] ) van Magentazorg hebben op 23 augustus 2013 een gesprek gehad met [geïntimeerde] over de meldingen van [A] en [B] . De uitkomst van het gesprek was dat Magentazorg [geïntimeerde] bij die gelegenheid op staande voet heeft ontslagen omdat zij de verklaring van [geïntimeerde] niet aannemelijk vond.
3.7.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Magentazorg na de beschuldigingen van [A] en [B] , de gesprekken met deze beide bewoonsters en de gesprekken tussen Magentazorg en [geïntimeerde] redelijkerwijze kon menen dat het door haar gegeven ontslag op staande voet in rechte stand zou kunnen houden. Dat (naderhand) is gebleken dat [geïntimeerde] op 15 juli 2013 – de door [B] genoemde datum van diefstal – wegens ziekte niet heeft gewerkt en dat Magentazorg niet een andere concrete datum heeft genoemd waarop het incident dan wel heeft plaatsgehad, leidt niet tot een ander oordeel, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [geïntimeerde] omstreeks de genoemde datum wél heeft gewerkt en [B] heeft verzorgd en de aangifte namens [B] eerst is gedaan op 20 augustus 2013 (zodat [B] zich in de datum kan hebben vergist). Evenmin leidt tot een ander oordeel de enkele omstandigheid dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, niet is gebleken dat de politie aanleiding heeft gezien iets met de beide aangiften te doen. Nog daargelaten dat in dit geding het handelen van Magentazorg op 29 augustus 2013 (derhalve: kort na de beide aangiften) beoordeeld moet worden, komt aan het achterwege gebleven zijn van een strafrechtelijk vervolg onvoldoende betekenis toe voor de civielrechtelijke beoordeling die in dit geding aan de orde is. Ook volgt het hof, anders dan de kantonrechter heeft gedaan, [geïntimeerde] niet in haar stelling dat Magentazorg [geïntimeerde] niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de beschuldigingen alvorens een beslissing te nemen op haar aanblijven en dat Magentazorg op die grond had moeten weten dat het ontslag geen stand zou houden. Het hof neemt als vaststaand aan dat Magentazorg de beide beschuldigingen op 23 augustus 2013 aan [geïntimeerde] heeft voorgehouden. Voor zover de stellingen van [geïntimeerde] aldus moeten worden begrepen dat zij stelt op die datum niet ook van de beschuldiging door [B] in kennis te zijn gesteld, wordt die stelling tegenover de betwisting daarvan door Magentazorg bij gebreke van een daarop toegesneden bewijsaanbod van [geïntimeerde] (op wie te dezen de bewijslast rust) verworpen. Het hof acht deze stelling ook niet aannemelijk en ziet daarom geen aanleiding [geïntimeerde] ambtshalve bewijs op te dragen. Het is waar dat [geïntimeerde] van de beschuldiging door [B] niet voorafgaande aan het gesprek op 23 augustus 2013 in kennis is gesteld, zoals zij stelt. Deze gang van zaken rechtvaardigt naar het oordeel van het hof echter niet de daaraan door de kantonrechter verbonden conclusie dat [geïntimeerde] niet deugdelijk in de gelegenheid is gesteld tot een reactie, laat staan dat Magentazorg op grond hiervan had moeten weten dat het ontslag geen stand zou kunnen houden. Hierbij verdient opmerking dat de beschuldiging van [B] aan het adres van [geïntimeerde] van betrekkelijk eenvoudige aard was en dat niet aannemelijk is dat de beslissing van Magentazorg over het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] anders zou zijn geweest indien [geïntimeerde] reeds tijdens het gesprek op 23 augustus 2013 zou hebben meegedeeld dat zij op 15 juli 2013 niet had gewerkt. Het hof is in dit verband ten slotte van oordeel dat de verklaringen van [A] en [B] , die elkaar aanvullen en versterken, ook naar inhoud niet zodanig zijn dat op grond daarvan moet worden aangenomen dat Magentazorg had moeten begrijpen dat de beide verklaringen onvoldoende basis vormden om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen en daarom had moeten weten dat dit ontslag in rechte geen stand zou houden.
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat het hof [geïntimeerde] niet volgt in haar standpunt dat hetgeen Magentazorg wist of moest begrijpen omtrent de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag haar had behoren te weerhouden van het aanbieden en sluiten van de beëindigingsovereenkomst met [geïntimeerde] .
3.9.
Naar ’s hofs oordeel kan niet worden uitgegaan van de juistheid van het verwijt aan het adres van Magentazorg dat, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, [geïntimeerde] onvoldoende bedenktijd is gegeven om bijvoorbeeld juridisch advies in te winnen. Door Magentazorg is een verklaring van [D] van 6 november 2013 overgelegd waarin valt te lezen dat tijdens een telefoongesprek tussen [D] en [geïntimeerde] op 29 augustus 2013 [geïntimeerde] kenbaar maakte de beëindigingsovereenkomst zo snel mogelijk geregeld te willen hebben, dat [geïntimeerde] toen desgevraagd aangaf liever geen advocaat te willen inschakelen en dat het op initiatief van [geïntimeerde] is geweest dat er voor diezelfde middag al een afspraak is gemaakt. [D] heeft voorts verklaard dat zij zich ervan heeft vergewist of alles aan [geïntimeerde] duidelijk was door de overeenkomst woord voor woord met haar door te nemen en te bespreken en duidelijk te maken wat de gevolgen waren. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de door [D] beschreven gang van zaken betwist en daartegenover gesteld dat zij geen mogelijkheid heeft gekregen de overeenkomst mee te nemen en zich thuis nog eens rustig te beraden en advies in te winnen en dat [D] er geen misverstand over liet bestaan dat het ‘nu of nooit’ was voor [geïntimeerde] . Het hof constateert dat partijen een geheel verschillende lezing geven van hetgeen tussen hen is besproken voorafgaand aan het tekenen van de beëindigingsovereenkomst op 29 augustus 2013. Ook hier geldt dat de bewijslast rust op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft echter nagelaten in hoger beroep bewijs aan te bieden, terwijl haar bewijsaanbod in eerste aanleg te weinig concreet is op dit punt en het hof geen aanleiding ziet [geïntimeerde] ambtshalve bewijs op te dragen.
3.10.
De voorgaande overwegingen voeren het hof tot de conclusie dat alsnog moet worden geoordeeld dat het beroep van [geïntimeerde] op misbruik van omstandigheden faalt en dat de grieven in zoverre slagen. Hetgeen de kantonrechter heeft overwogen omtrent de wetenschap bij Magentazorg van de privésituatie van [geïntimeerde] en haar psychische klachten acht het hof van onvoldoende belang om anders te oordelen. Bij verdere bespreking van de grieven bestaat onvoldoende belang.
3.11.
Het bestreden vonnis kan bij deze stand van zaken niet in stand blijven. Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Bij deze stand van zaken is de vordering van Magentazorg [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis heeft voldaan toewijsbaar.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen Magentazorg ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Magentazorg begroot op nihil aan verschotten en € 600,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 807,16 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Boot, R.J.F. Thiessen en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.