ECLI:NL:GHAMS:2015:5244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
200.145.764/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen leverancier en tussenhandelaar van spuitlijm voor dakbedekking met betrekking tot tijdige klachten en ondeugdelijkheid van het product

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Aabo Trading Beverwijk B.V. en andere vennootschappen (hierna: Aabo c.s.) en Meiboom Aerosol Adhesives B.V. over de levering van spuitlijm voor dakbedekking. Aabo c.s. hebben in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland betwist, waarin Meiboom in het gelijk was gesteld. De kern van het geschil betreft de vraag of Aabo c.s. tijdig hebben geklaagd over de ondeugdelijkheid van de geleverde spuitlijm en of Meiboom in verzuim is geraakt. Aabo c.s. hebben gesteld dat de spuitlijm niet voldeed aan de verwachtingen en dat er klachten waren van hun afnemers over de hechting van de dakbedekking. Meiboom heeft betwist dat de spuitlijm ondeugdelijk was en heeft aangevoerd dat Aabo c.s. te laat hebben geklaagd.

De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat Aabo c.s. niet in hun bewijs zijn geslaagd en heeft hun vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van Aabo c.s. beoordeeld en geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor de ondeugdelijkheid van de spuitlijm, maar dat er ook contra-indicaties zijn. Het hof heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om nadere informatie te verkrijgen en de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken. Het hof heeft daarbij aangegeven dat indien Aabo c.s. in hun bewijs slagen, hun vorderingen zullen worden toegewezen, maar als zij hierin falen, de vorderingen van Meiboom zullen worden toegewezen.

De zaak is complex en betreft belangrijke vragen over de kwaliteit van de geleverde producten en de verplichtingen van partijen in het kader van de koopovereenkomsten. De uitkomst van de comparitie zal bepalend zijn voor de verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.145.764/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland (Haarlem) : 533320/CV EXPL 11-14442
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 december 2015
inzake

1.AABO TRADING BEVERWIJK B.V.,

gevestigd te Beverwijk,

2. AABO TRADING DEVENTER B.V.,

gevestigd te Deventer,

3. AABO TRADING BREDA B.V.,

gevestigd te Breda,

4. AABO TRADING EINDHOVEN B.V,

gevestigd te Eindhoven,
appellanten,
advocaat: mr. R. Gijssen te Maastricht,
tegen
MEIBOOM AEROSOL ADHESIVES B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C. Kuipéri-Botter te Alkmaar,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna aangeduid als Aabo c.s. en Meiboom. Aabo c.s. worden ieder afzonderlijk aangeduid als respectievelijk Aabo Beverwijk, Aabo Deventer, Aabo Breda en Aabo Eindhoven.
Aabo c.s. zijn bij dagvaarding van 10 maart 2014 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), sector kanton, locatie Haarlem, van 10 oktober 2012 en 11 december 2013 onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Meiboom als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en Aabo c.s. als gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- akte overlegging producties Aabo c.s., met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte Aabo c.s.;
- antwoordakte Meiboom.
Voorts hebben Aabo c.s. een dvd ter griffie van het hof gedeponeerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Aabo c.s. hebben geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen, alsnog afwijzing van de (conventionele) vorderingen van Meiboom en - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van de (reconventionele) vorderingen van Aabo c.s., met beslissing over de proceskosten.
Meiboom heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van Aabo c.s. in hun appel, althans afwijzing van hun vorderingen en bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 10 oktober 2012 (hierna: het tussenvonnis) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
  • a) Aabo c.s. houden zich onder meer bezig met de verkoop van lijm aan dakdekkers.
  • b) Meiboom is leverancier van drukvaten lijm met een bijbehorende spuitinstallatie (hierna: spuitlijm). Meiboom betrok de spuitlijm in 2009/2010 (onder meer) van een producent in Groot-Brittannië, te weten CANect European Canister Technologies (hierna: Canect).
  • c) Omstreeks het voorjaar van 2009 heeft [X], medewerker van Aabo c.s., aan Meiboom laten weten dat Aabo c.s. geïnteresseerd waren om spuitlijm van Meiboom te gaan verkopen aan dakdekkers.
  • d) Meiboom heeft Canect gevraagd een spuitlijm te ontwikkelen voor dakdekkingswerkzaamheden, onder meer geschikt voor het verlijmen van EPDM folie.
  • e) [X] heeft de door Canect ontwikkelde spuitlijm bij wijze van proef toegepast op meerdere dakkapellen in een woonwijk in Sint Pancras.
  • f) Meiboom heeft vanaf juni 2009 tot 23 oktober 2009 spuitlijm aan Aabo c.s. geleverd met productcode LG35R en vanaf 23 oktober 2009 met productcode LG45N.
  • g) De van juni 2009 tot 23 oktober 2009 door Meiboom aan Aabo c.s. geleverde spuitlijm betrof de door Canect aan Meiboom geleverde spuitlijm onder de naam Skystick.
  • h) Aabo c.s. hebben de door Meiboom geleverde spuitlijm onder hun eigen label ‘Aabo drukvat CL17 Spraycontactlijm’ (hierna: CL17) aan dakdekkers verkocht.
  • i) Aabo c.s. hebben samen met Meiboom een productblad en verwerkingsvoorschriften (productie 7 conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie) ontwikkeld.
  • j) In mei/juni 2010 heeft Meiboom een factuur gestuurd aan Aabo Breda van
€ 7.263,76, aan Aabo Beverwijk van € 5.954,76, aan Aabo Deventer van
€ 5.444,25 en aan Aabo Eindhoven van € 5.954,76.
  • k) Omstreeks juni 2010 hebben Aabo c.s. klachten ontvangen van hun afnemers van de spuitlijm. De klachten houden in dat - na gebruik van de door Aabo c.s. geleverde spuitlijm – de dakbedekking niet goed hecht en er blazen ontstaan onder de dakbekking.
  • l) Aabo c.s. hebben, ondanks aanmaningen, de onder j vermelde facturen niet betaald.

3.Beoordeling

3.1.
Meiboom heeft in eerste aanleg gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van:
I. Aabo Beverwijk tot betaling van € 5.954,76;
II. Aabo Deventer tot betaling van € 5.444,25;
III. Aabo Breda tot betaling van € 7.263,76;
IV. Aabo Eindhoven tot betaling van € 5.954,76;
voormelde bedragen te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
V. Aabo c.s. tot betaling van € 1.158,= aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met wettelijke rente;
VI. Aabo c.s. tot betaling van de proceskosten waaronder de nakosten.
Meiboom heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij spuitlijm aan Aabo c.s. heeft verkocht en geleverd, maar Aabo c.s. de hiermee gemoeide facturen onbetaald laat.
3.2.
Aabo c.s. hebben het verweer gevoerd dat (a) de door Meiboom geleverde spuitlijm ondeugdelijk was en (b) per 23 oktober 2009 door Meiboom een andere spuitlijm is geleverd dan overeengekomen zonder dat Meiboom dit aan Aabo c.s. had medegedeeld. Nu Meiboom is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomsten, dienen deze te worden ontbonden en zijn Aabo c.s. als gevolg daarvan niet gehouden tot betaling van de facturen, zo stellen zij. Subsidiair beroepen Aabo c.s. zich op verrekening van hun betalingsverplichtingen met de door hen als gevolg van het tekortschieten geleden schade.
3.3.
Aabo c.s. hebben in eerste aanleg in reconventie gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat de tussen hen en Meiboom gesloten koopovereenkomsten waarvoor de als productie 33 bij conclusie van eis in reconventie overgelegde facturen aan Aabo c.s. zijn gezonden, zijn ontbonden;
II. een verklaring voor recht dat Meiboom jegens Aabo c.s. aansprakelijk is voor alle schade die het gevolg is van de door Aabo c.s. doorverkochte en verwerkte ondeugdelijke spuitlijm van Meiboom, en deze schade - behoudens voor zover niet reeds gevorderd sub III hieronder - nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. veroordeling van Meiboom tot betaling:
an Aabo Beverwijk van € 3.183,50, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
aan Aabo Deventer van € 46.555,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
aan Aabo Breda van € 6.532,64, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
d. aan Aabo Eindhoven van € 1.783,00, te vermeerderen met wettelijke
handelsrente;
IV. Meiboom te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met rente.
Aabo c.s. leggen aan hun reconventionele vorderingen ten grondslag hetgeen zij in conventie als verweer hebben aangevoerd. De schades van Aabo Beverwijk, Aabo Deventer en Aabo Eindhoven, bestaan voor de bedragen van respectievelijk
€ 2.962,50, € 15.271,= en € 1.783,= uit schades van Aabo Zoermeer, Aabo Drachten en Aabo Nijmegen, aan wie zij de spuitlijm hadden doorverkocht en door wie zij aansprakelijk zijn gehouden, aldus Aabo c.s.
3.4.
De kantonrechter heeft in voormeld tussenvonnis de grondslag dat de spuitlijm per 23 oktober 2009 een andere was dan daarvoor, van de hand gewezen. Verder heeft hij in het tussenvonnis geoordeeld dat de bewijslast van de ondeugdelijkheid van de spuitlijm rust op Aabo c.s. en dat de bewijslast niet zal worden omgekeerd, noch dat op Meiboom een verzwaarde stelplicht rust. Teneinde de ondeugdelijkheid van de spuitlijm te bewijzen, heeft de kantonrechter Aabo c.s. toegelaten tot bewijs van hun stelling dat hun afnemers (dakdekkers) de verwerkingsvoorschriften van de door Meiboom aan Aabo c.s. geleverde spuitlijm kenden en steeds correct hebben toegepast, maar dat die afnemers desondanks in 2010 problemen hebben ondervonden bij het verwerken van de spuitlijm en daarover gegronde klachten hebben geuit.
De verweren van Meiboom dat Aabo c.s. te laat hebben geklaagd en Meiboom niet in verzuim is geraakt, heeft de kantonrechter verworpen.
In het eindvonnis van 11 december 2013 (hierna: het eindvonnis) heeft de kantonrechter geoordeeld dat Aabo c.s. niet in voormelde bewijsopdracht zijn geslaagd. De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van Meiboom toegewezen, met uitzondering van de vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, onder veroordeling van Aabo c.s. in de proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van Aabo c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
3.5.
De grieven I tot en met IV zijn gericht tegen het tussenvonnis en de grieven V tot en met VII tegen het eindvonnis. In het kader van de tegen het tussenvonnis gerichte grieven overweegt het hof als volgt.
3.6.
Meiboom heeft in eerste aanleg als haar meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van Aabo c.s. aangevoerd dat zij niet tijdig hebben geklaagd over de ondeugdelijkheid van de spuitlijm.
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of een schuldeiser (koper) heeft voldaan aan de onderzoeks- en klachtplicht acht moet worden geslagen op alle relevante omstandigheden. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op artikel 7:23 BW kunnen dragen, rusten - nu het een bevrijdend verweer betreft - in beginsel op de schuldenaar (verkoper). Bij een beroep door de schuldenaar (verkoper) op de onderzoeks- en klachtplicht, geldt als bijzondere regel van bewijslastverdeling in de zin van artikel 150 Rv dat het op de weg van schuldeiser (koper) ligt om gemotiveerd te stellen en zonodig te bewijzen dat en op welk tijdstip hij heeft geklaagd.
Aabo c.s. stellen dat zij in mei/juni 2010 voor het eerst klachten ontvingen van afnemers van de spuitlijm en dat zij hierover vanaf 29 juni 2010 meermaals bij Meiboom hebben geklaagd. Ter onderbouwing van dit laatste verwijzen Aabo c.s. onder meer naar hun tot Meiboom gerichte e-mails van 29 juni 2010, 7 juli 2010, 8 juli 2010, tweemaal van 9 juli 2010 en de brief van hun advocaat van 15 juli 2010 (producties 13, 17, 20, 22-24 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). Nu Meiboom niet betwist dat Aabo c.s. voor het eerst in mei/juni 2010 klachten ontvingen van afnemers en evenmin stelt voormelde e-mails en brief niet te hebben ontvangen, gaat het hof ervan uit dat hetgeen Aabo c.s. stellen juist is. Dit heeft tot gevolg dat het beroep op schending door Meiboom van de onderzoeks- en klachtplicht moet worden verworpen. Nu de door Meiboom geleverde spuitlijm aanvankelijk geen klachten gaf bestond er voor Aabo c.s. geen aanleiding de latere leveranties direct na aflevering te onderzoeken. Gesteld noch gebleken is dat de gebreken waarover Aabo c.s. thans klagen bij aflevering van de spuitlijm direct waarneembaar waren. Dit brengt met zich dat Aabo c.s. door binnen enkele weken te klagen nadat hun afnemers zich bij hen hadden gemeld met klachten, niet in strijd hebben gehandeld de in artikel 7:23 BW besloten onderzoeks- en klachtplicht.
Voormeld oordeel wordt niet anders door het gegeven dat Aabo c.s. niet ter zake van elk individueel geval bij Meiboom hebben geklaagd. Gezien het gegeven dat Meiboom direct na de eerste klachten onderzoek heeft gedaan bij een aantal afnemers van Aabo c.s. (in Emmen, Almelo en Breda), maar aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen, leek verder klagen door Aabo c.s. weinig zin te hebben.
Aan voormeld oordeel staat evenmin in de weg dat Aabo c.s. bij de verschillende klachten niet hebben aangegeven namens welke vennootschap de klacht werd geuit. Aabo c.s. hebben hier immers tegenover gesteld dat het Aabo-concern als geheel klant was van Meiboom en H. Cobussen als directeur van alle tot dit concern behorende vennootschappen namens al deze vennootschappen (schriftelijk) het woord voerde.
3.7.
Voor zover Meiboom bedoelt het verweer te voeren dat de vorderingen van Aabo c.s. moeten worden afgewezen nu zij door het ontbreken van een ingebrekestelling niet in verzuim is gekomen, wordt het verworpen. De door Aabo c.s. gevorderde schade betreft ondeugdelijke leveringen en daaruit ontstane gevolgschade, zodat ten aanzien van die leveringen sprake is van blijvende onmogelijkheid. In zo’n geval staat het gegeven dat geen sprake is van verzuim niet in de weg aan vorderingen tot ontbinding en schadevergoeding.
3.8.
Aabo c.s. stellen als grondslag voor hun verweer en vorderingen dat Meiboom in haar verplichtingen jegens Aabo c.s. is tekortgeschoten, dat
( a) de door Meiboom geleverde spuitlijm ondeugdelijk was; en/of
( b) per omstreeks 23 oktober 2009 door Meiboom een andere spuitlijm is geleverd dan overeengekomen zonder dat Meiboom dit aan hen had medegedeeld.
Beide gronden brengen ieder voor zich met zich dat de spuitlijm niet voldeed aan hetgeen Aabo c.s. op basis van de koopovereenkomsten redelijkerwijze mochten verwachten, zo stellen zij.
Meiboom betwist de juistheid van voormelde grondslagen, maar voert niet het verweer dat wanneer (één van) deze grond(en) kom(en)(t) vast te staan dit tekortschieten niet aan haar kan worden toegerekend. Het hof neemt daarom aan dat (alsdan) aan het toerekeningsvereiste is voldaan. Evenmin voert Meiboom het verweer dat wanneer de grondslag onder b komt vast te staan desondanks toch aan het conformiteitsvereiste is voldaan. Het hof zal niet toestaan dat dit verweer alsnog wordt gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de grondslag onder b komt vast te staan, in beginsel wordt aangenomen dat de vanaf 23 oktober 2009 geleverde spuitlijm niet aan het conformiteitsvereiste voldeed.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de in het tussenvonnis geformuleerde bewijsopdracht te eng is en mede betrekking moet hebben op de door Aabo c.s. ingenomen - maar door Meiboom gemotiveerd betwiste - stelling dat vanaf omstreeks 23 oktober 2009 door Meiboom een andere spuitlijm is geleverd dan daarvoor. In zoverre treft het hoger beroep reeds nu doel.
3.9.1.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast van de hierboven genoemde gronden rusten op Aabo c.s. en dat (1) de redelijkheid en billijkheid niet ertoe nopen deze om te draaien, terwijl (2) evenmin voldoende aanleiding bestaat voor een verzwaarde stelplicht voor Meiboom. De grieven II en III richten zich tegen voormelde oordelen 1 en 2.
3.9.2.
De kantonrechter en partijen gaan terecht ervan uit dat de stelplicht en bewijslast conform de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op Aabo c.s. rusten. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter omtrent een eventuele omkering van de bewijslast en een verzwaarde stelplicht dient dit te falen. De kantonrechter heeft immers terecht aan de hieromtrent door Aabo c.s. ingenomen stellingen de volgende overwegingen gewijd.
Bij wijze van uitzondering is een omkering van de stelplicht en bewijslast mogelijk wanneer dit voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Toepassing van deze uitzondering dient slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden te geschieden. Het bestaan van bewijsnood is bijvoorbeeld op zichzelf onvoldoende reden om de stelplicht en bewijslast om te keren op grond van de redelijkheid en billijkheid. Wordt echter de partij die volgens de hoofdregel de bewijslast draagt in een onredelijk zware bewijspositie gebracht door toedoen van de wederpartij, dan kan omkering van de bewijslast geboden zijn.
Onder een verzwaarde stelplicht wordt verstaan de plicht van degene op wie niet de bewijslast rust tot het verstrekken van feitelijke gegevens ter motivering van de betwisting van de stellingen van de wederpartij op wie bewijslastrust, teneinde laatstgenoemde aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Een verzwaarde stelplicht wordt met name toegepast in gevallen waarin de partij die over de deskundigheid en de gegevens beschikt aansprakelijk wordt gehouden voor een fout dan wel tekortschieten.
3.9.3.
Voorts overweegt het hof als volgt. Aabo c.s. kregen vanaf juni 2010 het vermoeden dat de door Meiboom geleverde spuitlijm mogelijk niet deugdelijk was, terwijl vanaf oktober 2010 duidelijk was dat met Meiboom waarschijnlijk (op korte termijn) geen minnelijke regeling kon worden getroffen. Het kon derhalve van Aabo c.s. worden verwacht dat zij – in ieder geval vanaf oktober 2010 – de noodzaak inzagen van het doen van onderzoek naar de samenstelling en kwaliteit van de door Meiboom vanaf 23 oktober 2009 geleverde spuitlijm. Ook het gegeven dat Meiboom aanvankelijk heeft gesteld te beschikken over een onderzoeksrapport met betrekking tot elf teruggenomen drukvaten spuitlijm maar later stelt dat dit rapport niet bestaat, is onvoldoende voor een omkering van de bewijslast. Hetgeen Aabo c.s. verder stellen brengt evenmin met zich dat Aabo c.s. door toedoen van Meiboom in een onredelijk zware bewijspositie zijn gebracht, dan wel anderszins aanleiding bestaat de bewijslast om te keren. Het feit dat Aabo c.s. reeds enig bewijs voor de juistheid van haar stelling hebben geproduceerd, kan er hoogstens toe leiden dat voorshands van de juistheid hiervan wordt uitgegaan.
Aabo c.s. hebben voorts onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat op Meiboom een verzwaarde stelplicht rust. Daarbij moet worden bedacht dat Meiboom leverancier was van de spuitlijm en niet de producent. Het onderzoek dat Aabo c.s. medio/eind 2010 naar de samenstelling en kwaliteiten van de spuitlijm had kunnen laten doen wanneer zij de na 23 oktober 2009 geleverde spuitlijm had kunnen identificeren, was niet afhankelijk van door Meiboom te verstrekken gegevens.
3.10.1.
Ten aanzien van de vraag of de kantonrechter in het tussenvonnis Aabo c.s. niet reeds voorshands in het op hen rustende bewijs geslaagd geacht moest oordelen en of de kantonrechter in het eindvonnis, bij de waardering van het door Aabo c.s. geleverde bewijs, terecht heeft geoordeeld dat dit bewijs door hen niet was geleverd (de grieven V tot en met VII), wordt als volgt overwogen.
3.10.2.
Voor de juistheid van de stellingen dat (a) de spuitlijm ondeugdelijk was en (b) per 23 oktober 2009 een andere spuitlijm is geleverd dan daarvoor, bestaan naar het oordeel van het hof aanwijzingen, maar er zijn ook contra-indicaties.
Wat betreft de (gestelde) ondeugdelijkheid is het (bewijs)probleem dat de restantvoorraad van de ná 23 oktober 2009 door Meiboom geleverde spuitlijm die in het bezit was van Aabo c.s., niet is onderzocht (voordat de voorraad aan een derde werd verkocht). Aabo c.s. stellen weliswaar eind 2013 via derden alsnog de beschikking te hebben verkregen over een aantal drukvaten van de na 23 oktober 2009 aan hen geleverde spuitlijm en dat uit onderzoek blijkt dat dit niet de aanvankelijk door Canect aan Meiboom geleverde Skystick betreft, maar deze stellingen worden gemotiveerd betwist.
Daarbij maken de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen en de door Aabo c.s. overgelegde schriftelijke verklaringen met betrekking van de verwerking door de afnemers van de spuitlijm, onvoldoende duidelijk dat en in welke mate de verwerkingsvoorschriften zijn nageleefd en/of dat de klachten zich enkel voordeden bij na 23 oktober 2009 geleverde spuitlijm.
Overigens is het hof van oordeel dat wanneer de aandrukeis van vijf kilogram per vierkante centimeter uit de verwerkingsvoorschriften niet realistisch is en/of bij demonstraties door Meiboom aan Aabo c.s. en/of aan de afnemers van Aabo c.s. niet of onvoldoende werd benadrukt dat deze eis moest worden nageleefd dan wel een andere wijze van aandrukken is gedemonstreerd, de conclusie dat de spuitlijm ondeugdelijk is ook kan worden getrokken wanneer de afnemers niet aan de in de verwerkingsvoorschriften opgelegde aandrukeis hebben voldaan (maar wél aan een realistische en/of door Meiboom gedemonstreerde aandrukeis). Mocht komen vast te staan dat per omstreeks 23 oktober 2009 door Meiboom een andere spuitlijm is geleverd, terwijl de voorheen geleverde spuitlijm geen klachten gaf maar de nadien geleverde spuitlijm wel en de afnemers de spuitlijm voorheen en nadien steeds op dezelfde wijze hebben verwerkt, dan is in beginsel evenzeer mogelijk dat het bewijs (zie rechtsoverweging 3.8 hiervoor) is geleverd (derhalve: ook als niet komt vast te staan dat aan de in de verwerkingsvoorschriften gestelde aandrukeis is voldaan).
3.11.
Alvorens in een volgend arrest te oordelen of Aabo c.s. al dan niet (deels en/of voorshands) in het bewijs zijn geslaagd, ziet het hof aanleiding een comparitie van partijen te gelasten teneinde nadere informatie te verkrijgen en de mogelijkheid van een schikking te beproeven. Nu bewijslevering voor beide partijen mogelijk (hoge) kosten met zich zal brengen, lijkt - mede gezien de hoogte van het belang - een onderzoek naar een eventuele schikking op zijn plaats.
De nadere informatie dient te zien op het bewijs dat partijen mogelijk alsnog kunnen produceren. Het hof geeft Aabo c.s. in overweging op voorhand schriftelijke verklaringen van eigen werknemers en afnemers over te leggen (zie de rechtsoverwegingen 3.12 en 3.13 voor suggesties voor deze verklaringen). Uiteraard staat het Meiboom vrij ook eventueel (tegen)bewijs op voorhand over te leggen. De kans op een schikking wordt mogelijk vergroot wanneer bij de comparitie duidelijker zal zijn over welk bewijs partijen aanvullend kunnen beschikken.
Duidelijkheidshalve overweegt het hof reeds nu dat wanneer Aabo c.s. mochten slagen in het bewijs van de stelling ofwel (a) dat de spuitlijm ondeugdelijk was, ofwel (b) dat per 23 oktober 2009 een andere spuitlijm is geleverd dan overeengekomen, de vorderingen van Meiboom zullen worden afgewezen en de door Aabo c.s. gevorderde verklaringen voor recht (rechtsoverweging 3.2 onder I en II) worden toegewezen.
Mochten Aabo c.s. niet slagen in het bewijs van één van deze stellingen, dan moeten de vorderingen van Meiboom worden toegewezen en de vordering van Aabo c.s. worden afgewezen.
3.12.
In de verklaringen van de (betrokken) werknemer(s) van Aabo c.s. zou met name antwoord kunnen worden gegeven op de volgende vragen:
a. a) hebben Aabo c.s. in de periode van juni 2009 tot juni 2010 enkel spuitlijm afkomstig van Meiboom aan hun afnemers geleverd of ook (soortgelijke) spuitlijm van andere fabrikanten?
b) per wanneer hebben Aabo c.s. van Meiboom afkomstige spuitlijm verkocht aan hun afnemers?
c) valt na te gaan per wanneer Aabo c.s. de na 23 oktober 2009 door Meiboom geleverde spuitlijm hebben doorgeleverd aan hun afnemers (al dan niet middels het
first in, first out-principe), en zo ja, per wanneer was dit?
d) kregen de afnemers bij aflevering de verwerkingsvoorschriften?
e) zo het antwoord op vraag d positief is, werd bij of voorafgaand aan de eerste aflevering door medewerkers van Aabo c.s. en/of Meiboom aan alle afnemers een demonstratie gegeven van het gebruik van de spuitlijm aan de hand van de verwerkingsvoorschriften of slechts aan een gedeelte van de afnemers?
f) welke afnemers kregen een demonstratie door Aabo c.s. en welke door Meiboom?
g) zo demonstraties werden gegeven, hoe gaven de medewerkers van Aabo c.s. deze demonstraties? (vrij gedetailleerde beschrijving van de demonstratie inclusief of een aandrukeis van vijf kilogram per vierkante centimeter werd gedemonstreerd dan wel een andere aandrukwijze);
h) hebben medewerkers van Meiboom c.s. het gebruik van de spuitlijm gedemonstreerd aan Aabo c.s. en zo ja, hoe (vrij gedetailleerde beschrijving van de demonstratie inclusief of een aandrukeis van vijf kilogram per vierkante centimeter werd gedemonstreerd dan wel een andere aandrukwijze)?
3.13.
In de verklaringen van de afnemers (bij voorkeur zoveel mogelijk en voorzover al niet verwoord in de getuigenverklaringen) zou met name antwoord kunnen worden gegeven op de volgende vragen:
( a) vanaf wanneer heeft u spuitlijm (CL17) afgenomen van Aabo c.s.?
( b) hoe groot is het (geschatte) percentage van de afgenomen spuitlijm waarbij zich na het gebruik klachten (geen goede hechting en/of bubbels) hebben voorgedaan (gerelateerd aan het totaal van de geleverde spuitlijm)?
( c) valt voor u na te gaan of de vóór 23 oktober 2009 door Meiboom aan Aabo c.s. geleverde spuitlijm (mogelijk volgt uit de beantwoording van vraag c onder 3.13.2 een datum tot waarop deze spuitlijm aan de afnemers is geleverd) na gebruik door u tot klachten heeft geleid?
( d) zo het antwoord op vraag positief c is, hoe groot is het (geschatte) percentage van de vóór 23 oktober 2009 door Meiboom aan Aabo c.s. geleverde spuitlijm dat tot klachten heeft geleid (gerelateerd aan de leveranties in deze periode)?
e) hebt u bij de eerste aflevering van de spuitlijm de verwerkingsvoorschriften ontvangen? (bij voorkeur productie 7 conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie aan de verklaring hechten en hiernaar bij de beantwoording van de vraag verwijzen)
f) werd bij of voorafgaand aan de eerste aflevering door medewerkers van Aabo c.s. en/of Meiboom aan u een demonstratie gegeven van het gebruik van de spuitlijm aan de hand van de verwerkingsvoorschriften?
g) zo het antwoord op vraag f positief is, kreeg u de demonstratie van medewerkers van Aabo c.s. of van Meiboom?
h) hoe werd deze demonstratie door de medewerkers van Aabo c.s. gegeven? (vrij gedetailleerde beschrijving van de demonstratie inclusief of een aandrukeis van vijf kilogram per vierkante centimeter werd gedemonstreerd dan wel een andere aandrukwijze)
i. i) hebt u bij het gebruik van de spuitlijm de verwerkingsvoorschriften en hetgeen werd gedemonstreerd steeds in alle gevallen in acht genomen, ook met betrekking tot de aandrukeis van vijf kilogram per vierkante centimeter dan wel een andere aandrukwijze?
j) welke materialen hebt u met de spuitlijm aan elkaar gelijmd in de gevallen waarin de spuitlijm klachten gaf?
k) hoe groot is uw schade vanwege de niet goed functionerende spuitlijm?
l) hebben Aabo c.s. deze schade aan u vergoed?
3.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.11 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, daartoe als raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op nader te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van Aabo c.s. uiterlijk op de rol van 12 januari 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van februari, maart en april 2016 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum te bepalen voor het houden van de comparitie;
verzoekt partijen eventuele producties uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, L.R. van Harinxma thoe Slooten en G.J. Visser en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.