Uitspraak
De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte] ,
voorzittervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt de verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
voorzitterdeelt mondeling mede de korte inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
voorzitterdeelt mede dat de zitting van heden een zogenoemde regiezitting is waar enkel onderzoekwensen van de verdediging zullen worden besproken en waarop vervolgens zal worden beslist en dat de zaak vandaag niet verder niet inhoudelijk zal worden behandeld.
raadsmanwordt in de gelegenheid gesteld zijn onderzoekswensen toe te lichten.
raadsmanverzoekt zijn pleitnota, zoals voorgedragen op de terechtzitting van 11 mei 2015 en de inhoud van de brief van 1 mei 2015 als hier voorgedragen en ingelast te beschouwen.
voorzitterals beslissing van het hof mede dat de pleitnota van 11 mei 2015 en de brief van 1 mei 2015 als hier voorgedragen en ingelast worden beschouwd.
raadsmanvoert het woord met het oog op de verzoeken die de verdediging thans wenst te handhaven. Hij doet dit aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitnotities die hij aan het hof heeft overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. Deze pleitnota is aan dit proces-verbaal gehecht.
raadsmandeelt ter toelichting op zijn pleitnota het volgende mede, zakelijk weergegeven:
De advocaat-generaal voert het woord:
De raadsman van de verdachte reageert:
advocaat-generaalvoert het woord in reactie op de onderzoekswensen van de verdediging. Hij doet dit aan de hand van op schrift gestelde aantekeningen, die hij aan het hof heeft overgelegd, die in het dossier zijn gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
advocaat-generaalhet volgende mede, zakelijk weergegeven:
De raadsman reageert als volgt, zakelijk weergegeven::
De advocaat-generaal reageert, zakelijk weergegeven, als volgt:
oudste raadsheervraagt de advocaat-generaal naar zijn standpunt omtrent de vraag van de raadsman hoe het vonnis van de rechtbank Breda, met name rechtsoverweging 3.16 dient te worden gelezen.
De advocaat-generaal antwoordt:
raadsman geeft desgevraagd aan dat hij denkt dat de advocaat-generaal en hij het eens zijn over de inhoud van het vonnis van de rechtbank Breda.
voorzitterdeelt als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van
10 december 2015, 13:30 uur, op welke terechtzitting de beslissingen op de onderzoekswensen zullen worden medegedeeld.
10 december 2015te 13:30 uur het onderzoek voort.
mr. W.H.J. Freijsen, advocaat-generaal.
De verdachte en zijn raadsman zijn eveneens ter zitting aanwezig.
voorzittervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt de verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
voorzitterdeelt als overwegingen en beslissingen van het hof het volgende mede:
Omvang van het ten laste gelegde
Criterium beoordeling getuigenverzoeken
noodzakelijkoordeelt. Gelet op de procesgang tot op heden is het hof echter van oordeel dat de eis van een eerlijke procesvoering met zich brengt dat bij de beoordeling van de verzoeken de concrete toepassing van het noodzakelijkheidscriterium niet wezenlijk dient te verschillen van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt. Het hof zal de getuigenverzoeken in dat licht beoordelen.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de Curatoren vanwege het enkele feit dat de Ontvanger (rechtmatig) in het bezit is van alle sub 3.5 onder b genoemde gegevens en stukken, gehouden is de door de Ontvanger ingediende vordering van [verdachte] te erkennen, hetgeen door de Ontvanger wordt gesteld, doch door de Curatoren betwist. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aard van het door [bank] gehanteerde nummerrekeningssysteem – meer in het bijzonder het feit dat in de administratie van [bank] geen namen van rekeninghouders voorkomen en [bank] als sluitend bewijs van rekeninghouders aanvaardde het noemen van de bij de rekening horende telefooncode en/of het vertoon van een van de telebankpassen en/of BVI – met zich brengt dat de vraag wie (materieel) rechthebbende is tot de verschillende saldi voor [bank] nooit relevant is geweest. De vordering uit hoofde van de bij [bank] lopende rekeningen is een vordering aan toonder, in die zin dat [bank] in beginsel op het enkele vertoon van de sub 3.5 onder b genoemde gegevens de door toonder gevraagde handelingen met de tegoeden diende te verrichten. Aan het bewijs van het bestaan van de vordering zijn door de Curatoren – gelet op het bepaalde in artikel 123 Fw – terecht geen nadere eisen gesteld alvorens een vordering te erkennen. De eis dat de schuldeiser die verificatie wenst zich bij name bekend dient te maken, is niet gekoppeld aan de vraag wie rechthebbende tot het saldo is, doch is louter ingegeven door de uit de (faillissements)wet voortvloeiende onmogelijkheid dat anonieme partijen een vordering indienen en daarover onderhandelen en/of procederen (zie meergenoemde uitspraak van de rechtbank Breda d.d. 31 augustus 1993). Verder dan het noemen van een naam strekt deze eis derhalve niet. De Curatoren hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die nopen tot het oordeel dat uitsluitend vanwege het feit dat de Ontvanger de vordering niet pro se heeft ingediend maar als beslaglegger namens [verdachte] , nadere eisen aan het bewijs van de vordering kunnen worden gesteld.”
[getuige 1]en
[getuige 2]te beslissen.
De getuige [getuige 4]
[getuige 4]wordt
afgewezen, reeds omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het verzoek is immers onvoldoende onderbouwd, te meer nu de verdediging niet heeft onderbouwd waarom de gevraagde getuige zou kunnen verklaren over de juistheid en volledigheid van de beantwoording door de verdachte van de vragen gesteld in de brieven van 14 april 2000, 16 mei 2000, 2 juli 2000 en 17 en 28 augustus 2000.
De getuigen [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 5] , [getuige 9] , [getuige 10] en [getuige 11]
[getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 5] , [getuige 9] en [getuige 10]worden
toegewezen, onder de voorwaarde dat de verdediging binnen één maand na de terechtzitting van heden de nadere persoonsgegevens en adresgegevens van deze getuigen aan de advocaat-generaal verstrekt, met afschrift aan het hof;
[getuige 11], werkzaam bij de Belastingdienst, wordt eveneens
toegewezen;
in Nederlandwoonachtig blijken te zijn of op een geschikt moment in Nederland verblijven, zullen
ter terechtzittingvan dit hof worden gehoord;
Inzage in het Belastingdossier
toegewezen. Het hof draagt de advocaat-generaal op ervoor zorg te dragen dat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld kennis te nemen van de inhoud van het belastingdossier van de verdachte. Indien en voor zover de raadsman stukken die zich in het belastingdossier van de verdachte bevinden in het dossier van deze strafzaak wenst te voegen, wordt de advocaat-generaal verzocht zorg te dragen voor het verstrekken van een kopie van die stukken aan de raadsman, opdat het hof ter terechtzitting kan beslissen op het verzoek tot het voegen van die stukken.
Planning
28 en 30 juni 2016, 9:00 uurteneinde op die dagen de in Nederland verblijvende getuigen te horen en dat de zaak vervolgens na de zomer van 2016 inhoudelijk zal worden behandeld. De verdachte en de raadsman worden aangezegd ook zonder nadere oproeping op voornoemde data en tijdstip weer aanwezig te zijn.
raadsmandeelt mede dat hij eerder heeft aangekondigd dat hij naar aanleiding van het verhoor van de getuige [getuige 6] , bij die [getuige 6] stukken zou opvragen ter voeging in het dossier. Hij deelt mede daar nog niet aan toe te zijn gekomen, maar nog wel voornemens te zijn dit te doen.
raadsmanof de samenstelling van het hof bij de inhoudelijke behandeling gelijk zal zijn aan de huidige samenstelling. De voorzitter antwoordt dat dit wel de bedoeling is.
voorzitterdeelt als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst tot eerdergenoemde data, met bevel tot oproeping van de in Nederland woonachtige getuigen tegen het nader te bepalen tijdstip.