ECLI:NL:GHAMS:2015:5181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
200.176.441/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontvankelijkheid en notariële akte boedelscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2014. De rechtbank had appellant gelast medewerking te verlenen aan het opmaken van notariële aktes van boedelscheiding en particuliere hypotheek. Tevens was appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag aan geïntimeerde en was het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, wat noodzakelijk was volgens artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof oordeelt dat appellant niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de oordelen die betrekking hebben op de uitspraak die in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door appellant, waarbij appellant duidelijk moet maken in welk opzicht hij meent ontvankelijk te zijn in het hoger beroep. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de rol van 19 januari 2016.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.176.441/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/210776 / HA ZA 14-53
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 december 2015
inzake:
[appellant],
wonend te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.A.M. van Kippersluis te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 24 februari 2015 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 november 2014.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 15 september 2015.
Op 17 september 2015 is tegen geïntimeerde verstek verleend.
Bij rolbeslissing van 17 september 2015 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 29 september 2015 bij akte uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en in samenhang daarmee, de ontvankelijkheid van het hoger beroep, voor zover het op dat onderdeel betrekking heeft. Bepaald is dat eenmaal een uitstel mogelijk is van twee weken.
Nadat appellant op de rol van 13 oktober 2015 eerst een memorie van grieven had ingediend, heeft hij zich bij faxbericht van 20 oktober 2015 over de ontvankelijkheid uitgelaten.
Geïntimeerde heeft het verstek gezuiverd op 20 oktober 2015.
Bij rolbeslissing van 21 oktober 2015 is beslist dat het faxbericht van 20 oktober 2015 van appellant als akte wordt aangemerkt, dat de op de rol van 13 oktober 2015 door appellant ingediende memorie van grieven wordt geweigerd omdat de zaak niet voor grieven stond maar voor akte en dat geïntimeerde zich over de rolbeslissing van 15 (bedoeld is: 17) september 2015 en de akte van appellant mag uitlaten op de rol van 3 november 2015.
Op de rol van 3 november 2015 heeft geïntimeerde een akte genomen.
Arrest is nader bepaald op heden.

2.Motivering

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie appellant gelast medewerking te verlenen aan het opmaken en passeren van de notariële aktes van boedelscheiding en particuliere hypotheek die als productie 13 en 14 bij de dagvaarding zijn overgelegd. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat, indien appellant niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan het voorgaande voldoet, dit dictum in de plaats treedt van de voor het opmaken van de daarin bedoelde notariële aktes vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van appellant. Verder heeft de rechtbank appellant veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde van een bedrag van € 5.002,38 en van de na 30 mei 2013 vervallen rente van 4,25% op jaarbasis over de hypothecaire geldlening van € 103.863,21. Het vonnis is door de rechtbank in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie.
2.2.
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep, indien de rechter in eerste aanleg heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde register (het rechtsmiddelenregister).
2.3.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelen- register, terwijl wel aan dit voorschrift had moeten worden voldaan. Daartoe overweegt het hof als volgt. De notariële akte van boedelscheiding (productie 14 bij de dagvaarding) is in zoverre een tot levering van een registergoed bestemde akte, dat daarin ter uitvoering van de overeenkomst van verdeling door geïntimeerde zijn aandeel in het registergoed (de woning aan de Zuiddijk 387 te Zaandam) aan appellant wordt geleverd. Door te bepalen dat, indien appellant daarmee in gebreke blijft, het dictum van het bestreden vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van die akte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van appellant, heeft de rechtbank dus een uitspraak als bedoeld in artikel 3:301 Rv gedaan.
2.4.
Volgens appellant is artikel 3:301 lid 2 BW evenwel niet van toepassing in een geval als het onderhavige, althans kan de niet-ontvankelijkheid niet verder strekken dan dat deel van het vonnis waaraan voor het instellen van het hoger beroep al uitvoering werd gegeven. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat het vonnis door geïntimeerde niet aan appellant is betekend, dat al op 9 februari 2015 in het kadaster is aangetekend dat de woning aan appellant werd toebedeeld en dat pas daarna, op 24 februari 2015, hoger beroep is ingesteld. Het hof volgt appellant niet in dit betoog. Het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW geldt ongeacht of op het moment waarop het hoger beroep wordt ingesteld het vonnis waarvan beroep reeds (deels) ten uitvoer is gelegd en of die tenuitvoerlegging correct is geschied. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij afgifte van de in artikel 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dat is volgens vaste
rechtspraak van de Hoge Raad ook van belang wanneer de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en wellicht al van die bevoegdheid gebruik is gemaakt, zoals hier het geval is. Ook doet, anders dan appellant lijkt te betogen, niet ter zake of sprake is (geweest) van benadeling van (bij de reeds aangevangen tenuitvoerlegging betrokken) derden als gevolg van het verzuim om het rechtsmiddel tijdig te doen inschrijven in het rechtsmiddelenregister, althans is er geen plaats voor onderzoek daarnaar door de rechter.
2.5.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat appellant niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte. Voor zover de door appellant nog te formuleren grieven zich richten tegen oordelen die geen betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte, is appellant wel ontvankelijk in zijn hoger beroep. Appellant dient in de memorie van grieven duidelijk te maken in welk opzicht hij meent ontvankelijk te zijn in het hoger beroep. Geïntimeerde kan daarop reageren bij zijn memorie van antwoord. Het is vervolgens aan de samenstelling die de zaak inhoudelijk gaat behandelen om te beoordelen of en, zo ja, in hoeverre ruimte is voor een behandeling in hoger beroep.
2.6.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door appellant.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte;
verwijst de zaak naar de rol van 19 januari 2016 voor het nemen van een memorie van grieven door appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 8 december 2015.