Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 3geen klacht over de juistheid van de door de voorzieningenrechter opgesomde feiten, maar over de context waarin de voorzieningenrechter deze heeft geplaatst. [X] voert aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat tussen partijen een verschil van mening bestond over de hoogte van het door Hoad op grond van het vonnis aan Noble House verschuldigde bedrag. Dit verschil bedroeg € 625,15. [X] stelt dat de mailwisseling van vrijdagochtend 6 februari 2015 slechts zag op de hoogte van het bedrag en, begrijpt het hof, niet van belang is voor de vraag of mr. Van Reek aan mr. Kuizenga een toezegging heeft gedaan.
grieven 4 en 5betoogt [X] dat de voorzieningenrechter, mede gelet op het bij Noble House bestaande restitutierisico, ten onrechte een spoedeisend belang aan de zijde van Noble House heeft aangenomen.
grief 7verband, waarin [X] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de auto daadwerkelijk is afgegeven.
grief 8wil betogen dat uit de context waarin de toezegging door mr. Van Reek is gedaan, kan worden afgeleid dat mr. Van Reek die toezegging (slechts) namens zijn cliënt heeft gedaan en dat daaruit voor [X] geen verplichting is ontstaan, stuit dat betoog reeds af op het gegeven dat, zoals uit de opgesomde feiten blijft, mr. Kuizenga geen genoegen heeft genomen met een toezegging waaraan slechts Hoad/ [A] gebonden zou zijn maar uitdrukkelijk een toezegging “door uw advocaat” heeft verlangd, met het - duidelijk kenbare - gevolg dat hij namens zijn cliënt die advocaat op de nakoming zou kunnen aanspreken. Grief 8 treft daarom geen doel.
.Grief 9 faalt eveneens.
grieven 10, 11 en 12lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ze zijn, samengevat, gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [X] gebonden is aan de door mr. Van Reek, bij haar in loondienst, gedane toezegging. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat de omstandigheden dat mr. Van Reek in dienst was bij [X] als advocaat-medewerker, dat hij sprak over de derdenrekening van het kantoor als “mijn” derdenrekening en dat hij zijn toezegging deed in hoedanigheid van advocaat, voor risico komen van [X] en dat daardoor de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt.
grief 13faalt.
grieven 14 en 15hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen afzonderlijke behandeling. Zij zijn tevergeefs aangevoerd.