ECLI:NL:GHAMS:2015:5153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
200.176.991/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht zijn gesteld. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming en de vader van de kinderen verzoeken de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder in het verleden vrijwillige hulpverlening heeft ingeschakeld en dat het goed gaat met de kinderen. Het hof overweegt dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat de moeder in staat is om de zorg voor hen te organiseren. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de Raad af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 december 2015
Zaaknummer: 200.176.991/01
Zaaknummer eerste aanleg: C15/226910 / JU RK 15-917
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te […] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
tegen

1.Raad voor de Kinderbescherming regio Noord-Holland,

gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,

2.[de vader] ,

wonende te […] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.M. Wientjes te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna de moeder genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 worden hierna respectievelijk de Raad en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is op 16 september 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 juni 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C15/226910 / JU RK 15-917.
1.3.
De Raad heeft op 15 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vader heeft 15 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De moeder heeft op 26 oktober 2015 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vader heeft op 30 oktober 2015 een brief aan het hof doen toekomen.
1.7.
De zaak is op 2 november 2015 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. Taspinar, kantoorgenoot van mr. Koek;
- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad;
- de gezinsvoogd van de ouders en de gezinsvoogd van de kinderen, namens (de gecertificeerde instelling voor jeugdhulp) De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna de GI).
1.9.
De vader en zijn advocaat zijn behoorlijk opgeroepen, maar met bericht van afwezigheid (bij de onder 1.6 genoemde brief) niet ter zitting verschenen.
1.10.
Voorafgaand aan de zitting heeft de voorzitter, in het bijzijn van de griffier, met de hierna nader te noemen minderjarigen [kind a] en [kind b] afzonderlijk een gesprek gevoerd. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die gesprekken zakelijk weergegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben tot januari 2013 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren [a] [in] 2001 (hierna: [kind a] ), [b] [in] 2002 (hierna: [kind b] ) en [c] [in] 2006 (hierna: [kind c] ) (hierna gezamenlijk: de kinderen). De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 14 januari 2015 van de rechtbank Noord-Holland is, voor zover thans van belang, tussen de vader en [kind b] en [kind c] een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat [kind b] en [kind c] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zullen verblijven. Tevens is de Raad verzocht onderzoek te verrichten en te adviseren over het gezag en de omgang tussen de vader en de kinderen. Het onderzoek is door de Raad ambtshalve uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. De Raad heeft op 26 mei 2015 een onderzoeksrapport uitgebracht.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, op het daartoe strekkende verzoek van de Raad, voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld.
3.2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen, dan wel de ondertoezichtstelling van de kinderen met onmiddellijke ingang te beëindigen.
3.3.
De Raad en de vader verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof stelt voorop dat de moeder ontvankelijk is in het hoger beroep. Voor zover de Raad bedoelt te stellen dat dit anders is, wordt dat standpunt verworpen. De gedragingen van de moeder waaraan de Raad in dit verband refereert, zijn niet voldoende om te oordelen dat zij haar recht om in hoger beroep te komen van de onderhavige bestreden beschikking heeft prijs gegeven.
4.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar, terecht en op goede gronden heeft toegewezen en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld, indien hij zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.4.
De moeder stelt – kort gezegd – dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:255 BW, aangezien de noodzaak tot ondertoezichtstelling ontbreekt. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder heeft de zorgen over de kinderen in een vroeg stadium erkend en tijdig vrijwillige hulpverlening ingeschakeld. De kinderen hebben bij deze hulpverlening baat gehad en het gaat inmiddels goed met hen. Van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling is dan ook thans geen sprake. Ook worden zij niet belast met de strijd die de ouders met elkaar zouden voeren. Wel is er in het verleden sprake geweest van huiselijk geweld, waardoor de kinderen thans geen omgang met de vader meer willen. Van belemmering van het contact tussen de kinderen en de vader is evenmin sprake. De vrijwillige hulpverlening is door de moeder juist ingezet om de kinderen te helpen bij het verwerken van hun emoties en om toe te werken aan een betere band met de vader. Ook zet de moeder zich in om de communicatie tussen haar en de vader te verbeteren. Zo zijn zij en de vader inmiddels in staat om invulling te geven aan de omgangsregeling tussen [kind b] en [kind c] en de vader. Daarbij komt dat er vanuit de ondertoezichtstelling geen mogelijkheden bestaan om invloed uit te oefenen op de vader, nu een ondertoezichtstelling een gezag beïnvloedende maatregel betreft en de vader niet belast is met het gezag over de kinderen. De gesprekken die thans in het kader van de ondertoezichtstelling hebben plaatsgevonden, hebben niets opgeleverd, omdat de vader de problemen uit het verleden niet erkent. Deze gesprekken zijn slechts gericht op de ouders en leiden niet tot het maken van concrete afspraken met betrekking tot de kinderen, aldus de moeder.
4.5.
De Raad betwist de stellingen van de moeder en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is in het onderhavige geval een passende en noodzakelijke maatregel. Door de voortdurende strijd en de communicatieproblemen tussen de ouders bevinden de kinderen zich in een loyaliteitsconflict. De kinderen hebben last van deze situatie en worden belast met de problemen tussen de ouders. Tevens kunnen zij door deze problemen geen onbelast contact hebben met de vader. De ouders zijn thans onvoldoende in staat om zelf met passende hulpverlening en op eigen verantwoordelijkheid de bedreigingen weg te nemen. Ondanks de enorme inzet van de moeder bij het zoeken naar hulp voor de kinderen, is deze hulp er nog steeds niet en is er nog steeds sprake van strijdende ouders. De ouders moeten leren om samen te werken in het belang van de kinderen en de ondertoezichtstelling is daartoe vereist, aldus de Raad.
4.6.
De vader betwist de stellingen van de moeder en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. De vader heeft op dit moment nauwelijks contact met de kinderen en het contact dat er wel is, is niet onbelast. Gedwongen hulpverlening is dan ook noodzakelijk om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen. De moeder aanvaardt geen hulpverlening waarbij gewerkt wordt aan onbelast contact tussen de vader en de kinderen. Het valt niet te verwachten dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, aldus de vader.
4.7.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. In het kader van de ondertoezichtstelling zal door middel van gesprekken met de ouders worden getracht om het contact tussen hen vorm te geven, zodat uiteindelijk onbelast contact tussen de vader en de kinderen kan ontstaan. De GI erkent dat de moeder al veel heeft gedaan in het kader van vrijwillige hulpverlening. Door middel van de ondertoezichtstelling wordt onder meer geprobeerd om ook de vader bij de hulpverlening te betrekken. Hierbij is een complicerende factor dat de vader niet belast is met het gezag over de kinderen, zodat de GI hem – mocht dit nodig zijn – geen schriftelijke aanwijzing kan geven, aldus de GI.
4.8.
[kind a] en [kind b] hebben ter gelegenheid van hun gesprek met de voorzitter, kort weergegeven, verklaard dat het goed met hen gaat en dat zij een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk vinden.
4.9.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Na het beëindigen van hun relatie in januari 2013 is tussen de moeder en de vader strijd ontstaan, waarbij zij moeite hadden om met elkaar te communiceren. De strijd zag onder meer op de omgang tussen de vader en de kinderen, waardoor er zorgen over de kinderen zijn ontstaan. Gebleken is dat de moeder deze zorgen in een vroeg stadium heeft onderkend en dat zij hiervoor in een vrijwillig kader hulp heeft gezocht. Uit het raadsrapport van 26 mei 2015 blijkt dat de moeder in augustus 2013 hulp voor [kind a] heeft gezocht, in de vorm van gesprekken met een psycholoog. Doel van deze gesprekken was dat [kind a] bij iemand zijn verhaal kwijt kon. Ook heeft de moeder [kind a] aangemeld voor de ‘rots en water training’, om [kind a] weerbaarder te maken. Voor [kind b] en [kind c] heeft de moeder eveneens hulp gezocht in de vorm van gesprekken met een psycholoog. De kinderen lijken baat te hebben (gehad) bij deze hulpverlening. [kind a] en [kind b] doen het goed op school. Zij gaan beiden met plezier naar de praktijkschool. [kind c] heeft in het verleden slaapproblemen gehad, waarbij zij moeite had om in haar eigen bed te slapen. Ook voor haar is de hulpverlening van de psycholoog effectief gebleken en inmiddels heeft zij hiervan minder last. Ook zij gaat met plezier naar school en functioneert daar goed. Naast de hulpverlening voor de kinderen heeft de moeder eveneens hulpverlening voor zichzelf georganiseerd. Zo heeft zij onder meer een cursus ‘mindfulness’ gevolgd en heeft zij zich aangemeld voor een weerbaarheidstraining. In een poging tot verbetering van de ouderrelatie heeft zij bovendien meermalen aan de vader een voorstel gedaan tot mediation, op welke voorstellen door hem niet is ingegaan.
Met betrekking tot de omgang tussen de kinderen en de vader is gebleken dat tussen [kind b] en [kind c] en de vader thans omgang plaatsvindt, waarbij zij één keer in de veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijven. Gebleken is dat de moeder [kind b] en [kind c] hierin ondersteunt en stimuleert. Tussen [kind a] en de vader vindt thans geen omgang plaats. Uit het raadsrapport is gebleken dat de behandelend psycholoog dit, gelet op de aversie van [kind a] en op hetgeen in het verleden tussen [kind a] en de vader heeft plaatsgevonden, op dit moment ook niet adviseert.
Voldoende is gebleken dat het reeds geruime tijd goed gaat met de kinderen, dat zij geen zorgelijke signalen vertonen en het goed doen, zowel in de thuissituatie bij de moeder als op school. Nu de moeder daarnaast blijk heeft gegeven bereid te zijn om uitvoering te (blijven) geven aan de omgang tussen [kind b] en [kind c] en de vader, en omgang tussen [kind a] en de vader nu niet aan de orde is, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Voor zover er wel sprake zou zijn van een dergelijke bedreiging in de toekomst, acht het hof de moeder in staat om op eigen initiatief en op adequate wijze tijdig de nodige zorg voor de kinderen te organiseren, zoals zij dat ook in het recente verleden heeft gedaan. Tevens is gebleken dat de moeder zich voldoende heeft ingespannen om de ouderrelatie te verbeteren. Ook daarmee heeft zij laten zien dat zij in staat is om in het belang van de kinderen te handelen.
4.10.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn.
Het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad afwijzen.
4.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.