Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
- Ondanks het feit dat de eisen waaraan [onderneming b] bij het bepalen van haar verkoopprijs volgens de Braziliaanse wetgeving moet voldoen, niet door de OESO wordt gebruikt voor de vaststelling van een “at arm’s length” prijs, wordt in dit geval de tussen [onderneming b] en de diverse met haar verbonden bedrijven in de EU gehanteerde verrekenprijs van bevroren rauw kippenborstvlees aanvaard voor het bepalen van de douanewaarde bij invoer van deze produkten in de EU.
- Deze verrekenprijs wordt door [onderneming b] maandelijks conform bovengenoemde opstelling vastgesteld. Dit gebeurt uiterlijk binnen 10 dagen na afloop van de maand. Deze prijs wordt aan het Landelijk Waarde Team doorgegeven.
3.Geschil in hoger beroep
4.Toepasselijke wet- en regelgeving
5.Beoordeling van het geschil
reactieprijs(de minimumprijs voor pluimveevlees in de Europese Unie). Deze aanname volgt niet uit de stukken van het geding.
hoehet bedrag aan verschuldigde rechten moet worden berekend. Naar ’s Hofs oordeel volgt uit een wetssystematische interpretatie van de regelgeving alsmede uit het doel en de strekking van het landbouwbeleid van de Europese Unie dat de door de inspecteur gehanteerde methode voor berekening van de verschuldigde aanvullende invoerrechten juist is. Dat de berekening van de verschuldigde rechten anders zou zijn in geval van een boeking achteraf, vindt geen steun in het recht.