3.1.Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover thans relevant, om het volgende.
( i) [appellant] , geboren op [geboortedatum] , vormde in 2004 (toen 63 jaar oud) tezamen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma waarin hij in Purmerend in een gehuurde bedrijfsruimte een kleine winkel in tabakswaren en aanverwante zaken exploiteerde onder de naam [X] .
(ii) [geïntimeerde] (toen 31 jaar oud) is in 2004 tezamen met haar echtgenoot toegetreden tot die vennootschap onder firma. De echtgenote van [appellant] en de echtgenoot van [geïntimeerde] zijn wel vennoten geworden, maar zijn na 2004 niet in de winkel werkzaam geweest. Na 2004 hebben [appellant] en [geïntimeerde] in de winkel gewerkt, die zes dagen per week was geopend.
(iii) Bij overeenkomst van 3 mei 2005 hebben alle vennoten afgesproken dat [appellant] en zijn echtgenote uiterlijk in 2009 uit de vennootschap onder firma zouden treden en [geïntimeerde] , al dan niet tezamen met haar echtgenoot, de zaak alleen zou voortzetten.
(iv) Vanwege financiële problemen – [geïntimeerde] was nog niet in staat [appellant] uit te kopen – is het in 2009 nog niet gekomen tot een beëindiging van de vennootschap onder firma.
( v) Per 1 januari 2011 zijn de echtgenoten van partijen als vennoten uitgetreden.
(vi) Per 31 oktober 2011 is de vennootschap onder firma ontbonden en onder dezelfde handelsnaam ( [X] ) voortgezet als eenmanszaak door [geïntimeerde] . Daarbij is [appellant] grotendeels uitgekocht.
(vii) Per 1 november 2011 is [appellant] voor 25 uur per week en voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [geïntimeerde] .
(viii) [geïntimeerde] heeft op 11 december 2012 een ontslagvergunning voor [appellant] aangevraagd en hem op 21 december 2012 op non-actief gesteld.
(ix) Op 31 januari 2013 heeft het UWV de ontslagvergunning verstrekt met als motivering:
“Gelet op bovenstaande argumenten, gezien de overgelegde stukken van hor en wederhoor, achten we uw verzoek om toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met betrokkene voor toewijzing vatbaar. Wij hebben daarbij overwogen dat u aannemelijk heeft gemaakt, conform artikel 5:1, vijfde lid van het ontslagbesluit de arbeidsverhouding duurzaam verstoord is geraakt. Op grond van de door u gestelde voorvallen is ons aannemelijk geworden dat de arbeidsverhouding reeds enige tijd in een onwenselijke situatie verkeert. Werknemer betwist de voorvallen deels, echter werknemer geeft zelf ook voorvallen aan die hij niet wenselijk acht of die volgens hem niet kloppen of niet verlopen zijn zoals hij vindt dat ze hadden moeten verlopen. Werknemer is reeds op non-actief gesteld daar u van mening bent dat u niet meer met werknemer kunt samenwerken. De arbeidsverhouding is ons inziens duurzaam en ernstig verstoord. Het kan derhalve in redelijkheid niet van u verlangd worden om de arbeidsverhouding voort te zetten.”
( x) [geïntimeerde] heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 31 maart 2013. [appellant] heeft tot die datum niet meer gewerkt en zijn salaris is volledig doorbetaald.
(xi) Uit de door [geïntimeerde] overgelegde voorlopige jaarstukken 2012 blijkt dat de omzet en daarmee de winst over 2012 ten opzichte van 2011 en eerdere jaren sterk is afgenomen.
(xii) [appellant] geniet een AOW-uitkering en een klein pensioen. Hij heeft bij de Kamer van Koophandel inmiddels een bedrijf ingeschreven waarin hij markiezen wil gaan vervaardigen.