ECLI:NL:GHAMS:2015:5104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.163.075/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en fiscale wijzigingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen was vastgesteld. De man en vrouw zijn in 2001 gehuwd en hebben drie kinderen. Na hun echtscheiding in 2010 is er een alimentatiebedrag vastgesteld, maar de man verzoekt nu om een verlaging van de alimentatie, onder andere vanwege wijzigingen in zijn financiële situatie en fiscale regelgeving per 1 januari 2015. De vrouw verzet zich tegen deze verlaging en stelt dat de man voldoende draagkracht heeft. Het hof heeft de zaak behandeld en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de gevolgen van de recente fiscale wijzigingen voor de alimentatieberekening. De uitspraak van het hof is op 1 december 2015 gedaan, waarbij het hof de verdere beslissing aanhield en partijen de kans gaf om hun standpunten te verduidelijken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 december 2015
Zaaknummer: 200.163.075/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/210513/FARK 14-213
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellant,
advocaat: mr. A. van Dijk te Nijmegen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Hopman te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 oktober 2014 van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), met kenmerk C/15/210513/FARK 14-213.
1.3.
De vrouw heeft op 27 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 9 april 2015 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Hun huwelijk is op 26 november 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 juni 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Voor hun huwelijk is geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2000. Uit hun huwelijk zijn geboren, [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2002 en [C] (hierna: [kind c] ) [in] 2007 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
2.2.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is onder meer een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 120,- per kind per maand met ingang van 20 juni 2010.
2.3.
Na de verkoop van de echtelijke woning in 2010 zijn partijen een kinderbijdrage van € 313,- per kind per maand overeengekomen. Met ingang van 17 december 2010 tot 1 december 2013 heeft de man die kinderbijdragen betaald, vermeerderd met de wettelijke indexering per 1 januari 2012.
2.4.
Met ingang van 1 december 2013 is de man een bijdrage van € 120,- per kind per maand gaan betalen.
2.5.
Naar aanleiding van de door de vrouw op 22 januari 2014 gestarte procedure in eerste aanleg zijn partijen op 27 februari 2014 - voor zover thans van belang - overeengekomen dat:
- de man een kinderbijdrage van € 328,30 per kind per maand betaalt met ingang van 1 maart 2014;
- de man de achterstand over december 2013 tot en met februari 2014 van € 1.828,63 vóór 31 maart 2014 zal voldoen;
- over de achterstand geen rente is verschuldigd;
- de man zich het recht voorbehoudt door de bodemrechter te laten beslissen over terugbetaling van eventueel teveel betaalde alimentatie over de periode vanaf 1 december 2013 en de vrouw zich het recht voorbehoudt te dien aanzien verweer te voeren.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.6.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1965. Hij is in 2011 opnieuw gehuwd en woont samen met zijn echtgenote.
Hij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgave over 2013 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 64.840,- (inclusief de fiscale bijtelling van de auto van de zaak).
Hij heeft omgang met de kinderen eenmaal per twee weken een weekend alsmede gedurende de helft van de vakanties.
2.7.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1972. Zij vormt met de kinderen een eenoudergezin.
Zij is parttime werkzaam in loondienst. Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgaven in 2012 € 13.013,- en in 2013 € 12.991,-.
Zij heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd meegedeeld dat zij een kindgebonden budget van € 459,- per maand ontvangt.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 december 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 325,- per kind per maand zal betalen, voor het eerst te indexeren met ingang van 1 januari 2014, toegewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 december 2013 te bepalen op € 190,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 124,- per kind per maand, dan wel op een zodanig lager bedrag dan € 328,- per kind per maand en met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten. Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen om aan hem terug te betalen het verschil tussen de door haar ontvangen kinderalimentatie en de door het hof vast te stellen kinderalimentatie over de periode met ingang van 1 december 2013.
3.3.
De vrouw verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De man heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft vastgesteld dat er in 2010 (verkoop echtelijke woning) en 2011 (huwelijk van de man) sprake is van wijzigingen van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zijn draagkracht diende daarom met ingang van 1 december 2013 berekend te worden aan de hand van de per 1 april 2013 door de Expertgroep Alimentatienormen uitgevaardigde nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie. De rechtbank heeft dit ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd nagelaten. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de gevolgen van de verandering van de fiscale regelgeving per 1 januari 2015, te weten het vervallen van het fiscaal voordeel voor de man en het in mindering brengen van het kindgebonden budget op de behoefte van de kinderen. De man is van mening dat de rechtbank de draagkracht van partijen had moeten berekenen en vergelijken. De vrouw dient de door haar met ingang van 1 december 2013 tot aan de datum van uitspraak van het hof teveel ontvangen kinderbijdragen aan de man terug te betalen, aangezien hij haar op voorhand op die mogelijkheid heeft gewezen en zijn bijdrage de gehele behoefte van de kinderen dekt terwijl de vrouw een aanzienlijk bedrag aan kindgebonden budget ontvangt en zelf draagkracht heeft, aldus de man.
4.2.
De vrouw stelt- naar het hof begrijpt- dat de wijzigingen van omstandigheden in 2010 en 2011 de draagkracht van de man juist verhoogd hebben. Zij vormen daarom geen wijziging van omstandigheden die op grond van artikel 1:401 BW tot een wijziging van de door de man, op grond van de in 2010 gesloten overeenkomst van partijen, te betalen onderhoudsbijdragen kan leiden. De verandering van de alimentatierichtlijn per 1 april 2013 vormt evenmin een wijziging van omstandigheden in vorenbedoelde zin. De rechter heeft derhalve terecht de draagkracht van partijen niet opnieuw berekend. Zou het hof van oordeel zijn dat de draagkracht opnieuw moet worden berekend volgens de huidige richtlijnen, dan dient te worden afgeweken van de formule voor de berekening van de woonlasten (0,3 X netto besteedbaar inkomen van de man. De man heeft namelijk waarschijnlijk lagere lasten en de vrouw beroept zich dan ook op de aanvaardbaarheidstoets. De fiscale wijzigingen per 1 januari 2015 hebben evenmin invloed gehad op de draagkracht van de man. Het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop is door de wetgever bedoeld om alleenstaande ouders tegemoet te komen en het gaat tegen deze bedoeling in wanneer dit in mindering gebracht wordt op de behoefte van de kinderen. Dit zou immers leiden tot een lagere kinderbijdrage voor de vrouw en financieel voordeel voor de man, terwijl hij voldoende draagkracht heeft om de bijdrage te betalen. Het verzoek van de man om terugbetaling acht de vrouw onredelijk omdat de kosten van de kinderen reeds zijn gemaakt en de bijdragen zijn aangewend ter dekking van die kosten, aldus de vrouw.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De man beroept zich op de volgende wijzigingen van omstandigheden: de verkoop van de voormalig echtelijke woning in 2010, de aankoop van een nieuwe woning, zijn huwelijk in 2011 en het inkomen van de vrouw vanaf november 2009. Vast staat dat partijen in december 2010 overeenstemming hebben bereikt over de door de man vanaf 17 december 2010 te betalen kinderbijdrage. De man stelt dat het door de vrouw vanaf november 2009 genoten inkomen daarbij niet is meegenomen en evenmin is meegewogen in de echtscheidingsbeschikking uit 2009. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. De man heeft dit nagelaten, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof overweegt voorts dat de verkoop van de voormalig echtelijke woning en de aankoop van een nieuwe woning de aanleiding hebben gevormd voor de overeenkomst die partijen in december 2010 hebben gesloten. Het hof kan de man dan ook niet volgen in zijn redenering dat dit een wijziging is van de omstandigheden zoals deze waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Ten aanzien van het huwelijk van de man in 2011 is het hof van oordeel dat dit als zodanig evenmin als een - voor de toepassing van artikel 1:401 BW relevante - wijziging van omstandigheden valt aan te merken. Daartoe overweegt het hof dat de nieuwe echtgenote geacht wordt in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich niet op zijn onderhoudsplicht jegens de twee kinderen van zijn echtgenote wenst te beroepen en zijn draagkracht wenst te verdelen over de drie kinderen van partijen omdat hij zijn verantwoordelijkheid voor hen wil nemen. Nu deze door de man aangevoerde wijzigingen geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW vormen, op basis waarvan de door de man te betalen kinderbijdrage opnieuw berekend dient te worden, komt het hof niet toe aan toepassing van de op 1 april 2013 in werking getreden nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen.
4.4.
De man heeft zich voorts beroepen op de fiscale wijzigingen sinds 1 januari 2015. Een mogelijk relevante wijziging van omstandigheden acht het hof in de onderhavige zaak wel aanwezig per die datum, gelet op de ingrijpende wijziging van de fiscale wetgeving en de gevolgen daarvan voor de alimentatieberekening volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn daarbij komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget. Daarnaast is het kindgebonden budget voor het eerste en tweede kind verhoogd. Dit alles leidt ertoe dat het kindgebonden budget dat na 1 januari 2015 wordt ontvangen, aanzienlijk hoger kan zijn dan het budget dat tot 1 januari 2015 werd ontvangen.
4.5.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak in hoger beroep gold als aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: de Expertgroep) om het kindgebonden budget en de daarin opgenomen alleenstaande ouderkop op het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in mindering te brengen. In verband met andersluidende opvattingen over de wijze van behandeling van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, zowel binnen de rechtspraak als daarbuiten, achtte de Expertgroep het aangewezen dat de Hoge Raad zich hierover uit zou laten. Het hof Den Haag heeft daarop bij beschikking van 3 juni 2015 hieromtrent prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Bij prejudiciële beslissing van 9 oktober 2015 (Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011) heeft de Hoge Raad deze vragen als volgt beantwoord:
“ 1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.”
Nu de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak nog niet bekend was en partijen zich hierover nog niet hebben kunnen uitlaten, zal het hof, alvorens over te gaan tot het afgeven van een eindbeschikking, partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de gevolgen van het voormelde voor hun standpunten in het onderhavige geschil. Het hof zal partijen daartoe in de gelegenheid stellen tot twee weken na afgifte van deze beschikking, waarna zij tevens in de gelegenheid worden gesteld op de ontvangen reactie te reageren binnen een week nadien. Iedere verdere beslissing wordt derhalve aangehouden.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich binnen twee weken na deze uitspraak uit te laten over de gevolgen van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, zoals omschreven onder 4.5;
stelt partijen in de gelegenheid op elkaars uitlatingen te reageren binnen een week nadien;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.