ECLI:NL:GHAMS:2015:5102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.157.926/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contractuele verplichtingen en schadevergoeding tussen ontwerper en Hallmark

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder arrest van de Hoge Raad, staat de vraag centraal of Hallmark haar contractuele verplichtingen jegens de appellant, een ontwerper en uitvinder, is nagekomen. De appellant heeft in 1997 octrooiaanvragen ingediend voor een doosje en een gelaagde structuur, en heeft zijn rechten op deze octrooien in 1998 overgedragen aan Hallmark. In de overeenkomst is opgenomen dat Hallmark zich zal inspannen om de concepten in zoveel mogelijk landen te gebruiken. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest geoordeeld dat Hallmark niet aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan, wat aanleiding gaf tot een deskundigenonderzoek naar de schade die de appellant mogelijk heeft geleden.

Het hof heeft vastgesteld dat de deskundige, R.C.A. Schuman, banden heeft met Hallmark, wat twijfels oproept over zijn onpartijdigheid. De Hoge Raad heeft deze twijfels bevestigd en geoordeeld dat het hof Den Haag niet van de appellant had mogen vergen dat hij zijn bezwaren tegen de deskundige concreet onderbouwde. Het hof Amsterdam heeft besloten om het rapport van Schuman buiten beschouwing te laten en een nieuwe deskundige te benoemen. Tevens is er een comparitie van partijen gelast om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te bespreken en om de persoon van de nieuwe deskundige te bepalen. De beslissing van het hof is dat partijen in persoon moeten verschijnen voor verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.157.926/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 december 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.G.M.M. Alsters te Nijmegen,
tegen:
HALLMARK CARDS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heerlen,
geïntimeerde,
advocaat: mr A J.C. Debije te Amsterdam.

1.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad

Partijen worden hierna [appellant] en Hallmark genoemd.
Bij arrest van 2 mei 2014 heeft de Hoge Raad onder zaaknummer 13/02246 het in deze zaak tussen [appellant] en Hallmark door het gerechtshof Den Haag gewezen (eind)arrest van 29 januari 2013 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Bij exploot van 24 september 2014 heeft [appellant] Hallmark opgeroepen om voort te procederen voor dit hof.
[appellant] heeft een memorie na verwijzing genomen, waarin hij een bewijsaanbod heeft gedaan, en heeft geconcludeerd, kort samengevat, dat het hof bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, althans met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad het rapport van deskundige Schuman van 16 december 2011 en 3 januari 2012 in zijn geheel ter zijde zal stellen en een nieuwe deskundige zal benoemen, met beslissing over de proceskosten.
Hallmark heeft een (antwoord)memorie na verwijzing genomen en geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellant] in appel zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft nog een akte na (antwoord)memorie na verwijzing genomen.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

Het hof zal uitgaan van de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 2 mei 2014 onder 3.1 heeft vermeld, deze worden hierna onder 3.1 weergegeven.

3.Beoordeling

3.1. (
i) [appellant] is ontwerper/uitvinder van een box waarin wenskaarten en andere voorwerpen, zoals foto’s en CD’s, kunnen worden opgeborgen, alsmede van een gelaagde structuur, een zogeheten kleefkader. Hij heeft in 1997 in Nederland octrooiaanvragen ingediend voor een “doosje” en voor een “gelaagde structuur”. In de gedingstukken worden deze ook aangeduid als “de concepten”. Voorts heeft hij in 1997 BEAUTIFUL MEMORIES en BLACKBOX bij het Benelux-merkenbureau gedeponeerd als woordmerken.
(ii) Hallmark houdt zich bezig met de productie en verkoop van onder meer wenskaarten en gedessineerde papierwaren.
(iii) Op 23 juni 1998 hebben partijen een “overeenkomst van overdracht” (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij [appellant] zijn rechten op grond van voormelde octrooiaanvragen (voor Nederland) en merkinschrijvingen (voor de Benelux) heeft overgedragen aan Hallmark tegen betaling van ƒ 112.500,-- exclusief btw.
(iv) In de overeenkomst is voorts bepaald dat Hallmark aan [appellant] een additionele vergoeding zal betalen voor het gebruik van de concepten buiten Nederland/de Benelux. Art. 3.1 van de overeenkomst houdt in dat Hallmark zich naar beste vermogen ervoor zal inspannen dat, kort gezegd, gebruik van de concepten in het buitenland in zoveel mogelijk landen zal plaatsvinden.
3.2.
Het hof Den Haag heeft in zijn tussenarrest van 10 november 2009 (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat Hallmark niet heeft voldaan aan haar in artikel 3.1 van de overeenkomst neergelegde inspanningsverplichting en, voor zover [appellant] als gevolg daarvan schade heeft geleden, gehouden is deze aan hem te vergoeden. Met het oog op de begroting van deze schade heeft het hof een deskundigenbericht gelast en daartoe als deskundige benoemd R.C.A. Schuman (hierna ook: Schuman), directeur-aandeelhouder van Tailor-Made Studios International B.V. te Zevenbergen. Het hof Den Haag heeft in zijn eindarrest op basis van door de deskundige gerapporteerde bevindingen geoordeeld dat [appellant] als gevolg van de tekortkoming van Hallmark geen schade heeft geleden en het vonnis van rechtbank Den Haag van 26 mei 2006, waarbij de vordering van [appellant] (geheel) was afgewezen, bekrachtigd.
3.3.
[appellant] heeft gedurende de door hem gevoerde appelprocedure (bij brief van 6 juli 2011 en bij memorie na deskundigenrapport) aan het hof Den Haag laten weten te twijfelen aan de objectiviteit van de deskundige, omdat deze tot 1993 bij een rechtsvoorgangster van Hallmark heeft gewerkt en voorts zakelijke relaties onderhield met het Amerikaanse Hallmark-concern. Het hof Den Haag heeft de bezwaren van [appellant] tegen de benoeming van de deskundige en de inhoud van het door deze uitgebracht deskundigenbericht (grotendeels) verworpen met als redengeving (onder meer) dat het bezwaar tegen de persoon van de deskundige tardief naar voeren was gebracht en het bezwaar tegen de inhoud van diens rapport voor zover het de pagina’s 1 tot en met 15 betreft (doch met uitzondering van de laatste zin van pagina 14) niet voldoende concreet was onderbouwd om tot een daaruit blijkende partijdigheid te kunnen concluderen. Wel zag het hof in hetgeen door [appellant] in dit verband is aangevoerd aanleiding om laatstbedoelde zin en de pagina’s 16 tot en met 19 van het rapport buiten beschouwing te laten.
3.4.
In zijn arrest van 2 mei 2014 heeft de Hoge Raad de cassatiemiddelen van [appellant] , die opkomen tegen het oordeel van het hof Den Haag dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd en dat hij zijn standpunt dat het rapport van partijdigheid getuigt niet voldoende concreet heeft onderbouwd, gegrond bevonden. Met betrekking tot laatstbedoeld onderdeel van de cassatiemiddelen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat [appellant] met hetgeen hij ter onderbouwing van zijn twijfel heeft aangevoerd voldoende omstandigheden heeft gesteld die – objectief beschouwd – twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van artikel 198 lid 1 Rv en dat het hof niet van [appellant] had mogen vergen dat hij bovendien concreet aangaf dat bedoelde passages van het rapport getuigen van partijdigheid nu het veelal niet naar buiten kenbaar is op welke plaatsen of op welke wijze het rapport van een deskundige is beïnvloed door diens (gestelde) partijdigheid.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de deskundige die over de mogelijke aanspraken van [appellant] op schadevergoeding jegens Hallmark heeft gerapporteerd in dienst is geweest bij een rechtsvoorgangster van Hallmark, Gebr. Spanjersberg B.V. en zakelijk banden onderhoudt met het Amerikaanse-Hallmark concern. In het arrest van de Hoge Raad is geoordeeld dat dit omstandigheden zijn die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van artikel 198 lid 1 Rv. Dat die twijfel in het onderhavige geval ook gerechtvaardigd is vindt steun in het door Schuman uitgebrachte rapport en wel met name in de door hem geformuleerde aanvullende opmerkingen en het resumé (hetgeen voor het hof Den Haag reeds aanleiding was om die onderdelen van het rapport buiten beschouwing te laten).
Het hof ziet in de gerezen twijfels omtrent de onpartijdigheid van deskundige Schuman reden om diens rapport geheel buiten beschouwing te laten en ter beantwoording van de door het hof Den Haag in zijn tussenarrest van 19 juli 2011 geformuleerde vragen een nieuwe deskundige te benoemen.
3.6.
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten teneinde hieromtrent met partijen van gedachten te wisselen. Tijdens die comparitie zal onder meer met partijen worden overlegd over de persoon van een mogelijk te benoemen deskundige en aan deze voor te leggen (nadere) vragen. Daarbij zal aan de orde komen dat sinds het tijdstip waarop Hallmark is tekort geschoten in haar inspanningsverplichting inmiddels geruime tijd is verstreken en dat de markt voor consumentenartikelen als de hierboven onder 3.1 sub i bedoelde sedertdien verandering heeft ondergaan. Voorts zal de mogelijkheid van een minnelijke regeling worden onderzocht.
4. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 3.6 omschreven doel;
bepaalt dat partijen binnen 2 weken na heden op de rol hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende 3 maanden kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, D.J. Oranje en A.M.P. Geelhoed en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.