ECLI:NL:GHAMS:2015:5086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.162.627/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaam vordert schadevergoeding na crematie tegen de wens van de erfgenaam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellante, de dochter van de overledene, tegen de uitvaartonderneming PC Hooft. De vader van appellante, [de heer K.], is op 27 mei 2012 overleden. De crematie is uitgevoerd op verzoek van zijn levensgezel, [ex-partner], tegen de wens van appellante, die als enig erfgename optrad. Appellante heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om haar vader niet te laten cremeren, maar te begraven. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de crematie kon doorgaan. Appellante heeft vervolgens in hoger beroep een schadevergoeding van € 100.000,- gevorderd, stellende dat PC Hooft onrechtmatig heeft gehandeld door de crematie uit te voeren zonder haar toestemming.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 1 december 2015 behandeld. De rechtbank had in het eerdere vonnis overwogen dat er geen rechtsregel bestaat die alleen erfgenamen bevoegdheid geeft om opdracht te verlenen voor een uitvaart. De overeenkomst tussen [ex-partner] en PC Hooft was rechtsgeldig en de uitvaartonderneming had geen reden om de wensen van appellante voorrang te geven. Het hof bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de wetgever geen expliciete volgorde van personen heeft vastgesteld die bevoegd zijn om opdracht te geven voor een uitvaart. De grieven van appellante werden verworpen, en het hof concludeerde dat PC Hooft niet onrechtmatig heeft gehandeld.

De beslissing van het hof was om het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen en appellante te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 9.024,-, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.162.627/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/555925 / HA ZA 13-1819
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 december 2015
inzake
[appellante],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
appellante,
advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen
PC HOOFT UITVAARTVERZORGING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Th. Gardenbroek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en PC Hooft genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 december 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en PC Hooft als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten ter zitting van het hof van 16 oktober 2015 door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten. [appellante] heeft zich bediend van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en PC Hooft, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 100.000,-, althans een in redelijkheid te bepalen bedrag, met veroordeling van PC Hooft in de kosten van het geding in beide instanties.
PC Hooft heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
3.2
Op 27 mei 2012 is [de heer K.] overleden. Appellante, [appellante] , is de dochter van [de heer K.] . [ex-partner] (hierna: [ex-partner] ) was op het moment van het overlijden van [de heer K.] diens partner.
3.3
[ex-partner] heeft aan PC Hooft opdracht verstrekt voor de crematie van [de heer K.] .
3.4
Op 1 juni 2012 heeft tussen [appellante] , als eiseres, en [ex-partner] een kort geding gediend. [appellante] vorderde, kort weergegeven, dat haar vader niet gecremeerd, maar begraven zou worden. Ter terechtzitting heeft de voorzieningenrechter als oordeel gegeven dat de crematie op 2 juni 2012 doorgang kon vinden. [appellante] en [ex-partner] hebben daarop afgesproken dat [appellante] en haar man afscheid konden nemen van haar vader, op de locatie waar deze opgebaard lag, namelijk bij [ex-partner] thuis, dat [appellante] en haar man aanwezig zouden zijn bij de uitvaart op 2 juni 2012, en dat de as van [de heer K.] zo verdeeld zou worden dat [appellante] en [ex-partner] daar ieder de helft van zouden krijgen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het op 1 juni 2012 gewezen vonnis. Aan deze afspraken is uitvoering gegeven.
3.5
[de heer K.] heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt, zodat [appellante] zijn enig erfgename is.
3.6
[appellante] heeft van PC Hooft een schadeloosstelling gevorderd van € 100.000,-, “terug te voeren” op immateriële dan wel materiële schade, dan wel een in redelijkheid te bepalen bedrag. [appellante] voert hiertoe aan dat PC Hooft jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] heeft geen onderbouwing gegeven van door haar geleden materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij aangevoerd als gevolg van het handelen van PC Hooft verdriet te hebben geleden, nu zij geen afscheid heeft kunnen nemen van haar vader zoals deze dat had gewild, althans zoals [appellante] dat had gewild.
3.7
Het onrechtmatig handelen van PC Hooft bestaat er, volgens [appellante] en voor zover in appel nog aan de orde, uit dat PC Hooft de uitvaart van [de heer K.] niet had moeten laten geschieden conform de opdracht van [ex-partner] , maar op de door [appellante] gewenste wijze, namelijk door [de heer K.] te begraven.
3.8
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen rechtsregel bestaat dat slechts de erfgenamen bevoegd zouden zijn om opdracht te verlenen voor een uitvaart, dat de overeenkomst tussen [ex-partner] en PC Hooft dan ook rechtsgeldig tot stand is gekomen, er evenmin een rechtsregel bestaat die meebrengt dat PC Hooft in een geschil tussen een opdrachtgeefster en een erfgename de belangen van de erfgename zonder meer zou moeten laten prevaleren en dat ook uit de open normen van het civiele recht zo’n verplichting niet volgt. In het onderhavige geval is, zo overweegt de rechtbank, zelfs door de voorzieningenrechter geoordeeld over het geschil tussen [appellante] en [ex-partner] , zodat er eens te meer voor PC Hooft geen reden was om, in strijd met het op grond van de Wet op de Lijkbezorging (verder: Wlb) verleende verlof, het door de voorzieningenrechter gewezen vonnis en haar verplichtingen uit de overeenkomst met [ex-partner] , niet over te gaan tot crematie.
3.9
Tegen dit oordeel van de rechtbank richten zich de
grieven I en II. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen er op neer dat, anders dan de rechtbank overwoog, de Wlb wel een regeling kent met betrekking tot de volgorde van de personen die bevoegd zijn opdracht te verlenen tot een uitvaart. Niet in artikel 18 Wlb, waarin de uitvaart is geregeld, maar wel in artikel 67 lid 3 Wlb, waar het gaat om onder andere orgaandonatie, is een expliciete volgorde genoemd van personen die daarvoor toestemming kunnen geven, indien de wens of de vermoedelijke wens van de overledene niet bekend is. De in artikel 67 lid 3 Wlb genoemde volgorde dient - aldus [appellante] - analoog aan de situatie van artikel 18 Wlb te worden toegepast. Doordat PC Hooft de door [ex-partner] aan haar gegeven opdracht heeft uitgevoerd, zonder overeenkomstig de wensen van [appellante] aangaande de uitvaart van [de heer K.] te handelen, heeft zij onrechtmatig tegenover [appellante] gehandeld. Daar komt bij dat PC Hooft op haar website er melding van maakt dat een uitvaart moet verlopen zoals dat door nabestaanden wordt gewenst, waarbij “alles (gewoon) moet (…) kloppen”, aldus het betoog van [appellante] .
3.1
De grieven falen. Uit de Wlb en haar parlementaire geschiedenis blijkt dat een ieder verlof kan vragen tot het houden van een uitvaart, en dat dit verlof verleend wordt aan degene die de verklaring van overlijden overlegt. De wetgever heeft niet willen treden in de onderlinge verhoudingen en rechten van nabestaanden, wanneer moet worden vastgesteld aan welke wijze van lijkbezorging de overledene de voorkeur gaf. Ten aanzien van die vraag heeft de wetgever derhalve nadrukkelijk geen volgorde van personen willen vaststellen. Reeds daarop stranden de grieven. Zelfs indien met [appellante] zou moeten worden aangenomen dat de in artikel 67 lid 3 Wlb genoemde volgorde van personen analoog zou moeten worden toegepast op artikel 18 Wlb, dan stranden de grieven, nu ingevolge de tekst van die bepaling de levensgezel (hier: [ex-partner] ) vóórgaat boven familieleden zoals kinderen. Tenslotte miskennen de grieven ook dat [appellante] en [ex-partner] ten overstaan van de voorzieningenrechter een afspraak hebben gemaakt over de wijze waarop de uitvaart zou plaatsvinden en PC Hooft heeft gehandeld overeenkomstig deze in een rechterlijk vonnis neergelegde afspraak. [appellante] kan aan de website van PC Hooft geen rechten ontlenen. In de eerste plaats niet omdat [appellante] met PC Hooft niet heeft gecontracteerd, en in de tweede plaats niet omdat geen sprake is van op de website gedane toezeggingen of garanties welke PC Hooft niet is nagekomen. Dat op de website vermeld staat dat “de uitvaart moet verlopen zoals door nabestaanden gewenst”, betekent immers niet dat indien nabestaanden, zoals in dit geval [ex-partner] en [appellante] , van mening verschillen over de gewenste gang van zaken, de uitvaartonderneming dan niets meer zou mogen doen. Dat PC Hooft ook na het kort geding vonnis op 1 juni 2012 nog met [appellante] had moeten overleggen, zoals door [appellante] wordt aangevoerd, is onjuist. Niet alleen bestond voor een dergelijk overleg, gelet op de inhoud van de in het vonnis opgenomen afspraak met [appellante] geen aanleiding; ook op grond van de korte termijnen waarbinnen overeenkomstig de Wlb een uitvaart dient plaats te vinden kon dat van PC Hooft niet worden gevergd. Van onrechtmatig handelen door PC Hooft is derhalve geen sprake. Dat [appellante] de door haar gevorderde schade cijfermatig op geen enkele manier heeft onderbouwd behoeft daarom geen nadere bespreking.
3.11
Grief IIIheeft betrekking op de proceskostenveroordeling. Aangevoerd wordt dat wanneer sprake is van personen- en familierecht de proceskosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd. De grief faalt, nu de onderhavige procedure zich niet afspeelt tussen de in artikel 237 Rv genoemde echtgenoten, geregistreerde partners of andere levensgezellen, of andere bloedverwanten, maar een procedure betreft tussen [appellante] en een uitvaartonderneming, in welke procedure [appellante] door de rechter in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld.
3.22
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere conclusie leiden dan het voorgaande.
3.23
Nu alle grieven falen zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 10 september 2014;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van PC Hooft begroot op € 1.920,- aan verschotten en € 7.896,- voor salaris en op € 208,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, M.A. Goslings en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.