Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven I en II. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen er op neer dat, anders dan de rechtbank overwoog, de Wlb wel een regeling kent met betrekking tot de volgorde van de personen die bevoegd zijn opdracht te verlenen tot een uitvaart. Niet in artikel 18 Wlb, waarin de uitvaart is geregeld, maar wel in artikel 67 lid 3 Wlb, waar het gaat om onder andere orgaandonatie, is een expliciete volgorde genoemd van personen die daarvoor toestemming kunnen geven, indien de wens of de vermoedelijke wens van de overledene niet bekend is. De in artikel 67 lid 3 Wlb genoemde volgorde dient - aldus [appellante] - analoog aan de situatie van artikel 18 Wlb te worden toegepast. Doordat PC Hooft de door [ex-partner] aan haar gegeven opdracht heeft uitgevoerd, zonder overeenkomstig de wensen van [appellante] aangaande de uitvaart van [de heer K.] te handelen, heeft zij onrechtmatig tegenover [appellante] gehandeld. Daar komt bij dat PC Hooft op haar website er melding van maakt dat een uitvaart moet verlopen zoals dat door nabestaanden wordt gewenst, waarbij “alles (gewoon) moet (…) kloppen”, aldus het betoog van [appellante] .