ECLI:NL:GHAMS:2015:5022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
200.170.419/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en bescherming van eer en goede naam in het kader van politieke uitingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een verhuurder van studentenkamers, en de Jonge Socialisten in de Partij van de Arbeid (afdeling Utrecht) en een andere geïntimeerde. [appellant] had in eerste aanleg een kort geding aangespannen tegen de geïntimeerden, omdat hij zich benadeeld voelde door een artikel dat op de website van de Jonge Socialisten was gepubliceerd. Dit artikel bevatte beschuldigingen van uitbuiting en intimidatie van studenten door [appellant]. De voorzieningenrechter had de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelde dat de beweringen in het artikel voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. [appellant] was eerder veroordeeld voor het delict dwang en er waren meerdere procedures aanhangig tegen hem vanwege te hoge huren. Het hof concludeerde dat de Jonge Socialisten, gezien de maatschappelijke context en de feiten, niet onrechtmatig hadden gehandeld door hun standpunt te uiten in het artikel. De publicatie was een bijdrage aan het publieke debat over huisjesmelkers en de hoge huren voor studenten.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen plaats was voor een gebod om de gewraakte uitspraken te verwijderen of voor een rectificatie. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de balans tussen de bescherming van de eer en goede naam van een individu en het recht op vrije meningsuiting, vooral in een politieke context.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.170.419/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/583404 / KG ZA 15-351
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 december 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.Th. Legger te Utrecht,
tegen

1.JONGE SOCIALISTEN IN DE PARTIJ VAN DE ARBEID (afdeling Utrecht),

gevestigd te Amsterdam,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.JC. Bindels te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , JS Utrecht en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk worden ook aangeduid als JS c.s.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2015, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en JS c.s. als gedaagden. De dagvaarding bevat de grieven en daaraan zijn producties gehecht.
JS c.s. hebben daarna een memorie van antwoord genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, althans een beslissing zal nemen die het hof geraden acht, met veroordeling van JS c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
JS c.s. hebben geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant] is, al dan niet via zijn vennootschap Nahuys BV, eigenaar, althans beheerder van een grote hoeveelheid kamers en appartementen in onder meer Utrecht, die hij verhuurt aan onder anderen studenten. Hij heeft met projectontwikkelaar Mitros afspraken gemaakt over de realisatie en verhuur van 130 studentenkamers in een flatgebouw aan de [adres 1] te Utrecht.
3.1.2.
[geïntimeerde sub 2] is voorzitter van JS Utrecht. Hij heeft op 2 maart 2015 op de website van JS Utrecht een artikel geplaatst met als titel ‘JS Utrecht tegen nieuwe studentenkamers van huisjesmelker’. Het artikel heeft betrekking op de plannen van Mitros om de verbouwing van de flatgebouwen aan de [adres 1] en de exploitatie van de daarin te realiseren studentenkamers te laten plaatsvinden door [appellant] . Het artikel bevat de volgende passages:
‘De Jonge Socialisten in de PvdA Utrecht zijn tegen het plan van Mitros om met de notoire huisjesmelker [appellant] in zee te gaan.
Ondanks een eerdere veroordeling in Amsterdam en een lopende rechtszaak naar aanleiding van uitbuiting en intimidatie van studenten op de [adres 2] in Overvecht, heeft Mitros plannen om 130 studentenkamers in een flat aan de [adres 1] in Transwijk te verbouwen door [appellant] . [appellant] vraagt niet alleen veel te veel huur voor zijn kamers, maar intimideert en bedreigt vervolgens studenten die hiertegen in verweer komen, zoals onlangs te zien was in een uitzending van Kassa.
(…)
Er is weliswaar nog steeds een tekort aan studentenwoningen in Utrecht, maar dat betekent niet dat Mitros en de stad Utrecht zich steeds met notoire huisjesmelkers als [appellant] in moeten laten. Dit is een bewijs dat de markt faalt en slechte, op winst beluste ondernemers aantrekt die de zwakkere partij, de studenten die met grote moeite een kamer kunnen vinden, volledig uitbuit. Utrecht is niet gebaat bij huisjesmelkers en uitgebuite studenten.” zegt [geïntimeerde sub 2] . ‘De waslijst aan incidenten is eindeloos, dus we zien niet in waarom hij zich deze keer wel aan de wet gaat houden. Natuurlijk zullen de contracten allemaal juridisch in orde zijn, maar ik neem aan dat er in de contracten van de studenten aan de [adres 3] niet stond dat er bij een geschil boterzuur door een raam gegooid zou worden.’
3.1.3.
[appellant] heeft [geïntimeerde sub 2] bij brief van zijn raadsman van 4 maart 2015 gesommeerd het artikel van de website te verwijderen en verdere onrechtmatige uitlatingen over hem te staken en gestaakt te houden. JS c.s. hebben niet aan de sommatie voldaan.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, (I) JS c.s. te veroordelen de navolgende woorden en/of zinsneden van de website te verwijderen en verwijderd te houden en zich in de toekomst te onthouden van zulke of vergelijkbare beweringen:
a. a)
‘notoire huisjesmelker’,
b)
‘Ondanks een eerdere veroordeling in Amsterdam en een lopende rechtszaak naar aanleiding van uitbuiting en intimidatie van studenten op de [adres 2] in Overvecht’,
c)
‘ [appellant] vraagt niet alleen veel te veel huur voor zijn kamers, maar intimideert en bedreigt vervolgens studenten die hiertegen in verweer komen, zoals onlangs te zien was in een uitzending van Kassa’,
d).
‘ Natuurlijk zullen de contracten allemaal juridisch in orde zijn, maar ik neem aan dat er in de contracten van de studenten aan de [adres 3] niet stond dat er bij een geschil boterzuur door hun raam gegooid zou worden’,
en (II) JS c.s. te veroordelen op de website een rectificatie/publicatie te plaatsen met een inhoud als weergegeven in de inleidende dagvaarding, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van JS c.s. in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde voorzieningen geweigerd op gronden als in het bestreden vonnis weergegeven en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
De grieven zijn gericht tegen de weigering de gevraagde voorziening te treffen en tegen de gronden waarop deze beslissing berust. Het hof merkt op dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het beoordelingskader zoals door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 is weergegeven. Het hof zal eveneens aan de hand van dit beoordelingskader beslissen. [appellant] betoogt bij zijn grieven I tot en met V met name dat de gewraakte beweringen op de website geen of onvoldoende steun vinden in het voorhanden feitenmateriaal. De grieven I tot en met IV hebben betrekking op de beweringen zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.2 onder a), b) en c) geciteerd en grief V op de bewering zoals onder d) geciteerd. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.4.
JS c.s. hebben erop gewezen dat het artikel op de website onder andere is gebaseerd op eerdere berichten in de media omtrent een strafzaak tegen [appellant] . In die berichten is over bedoelde strafzaak te lezen, zo blijkt uit door JS c.s. in eerste aanleg overgelegde producties, dat [appellant] huurders aan de [adres 3] zou hebben bedreigd en geïntimideerd nadat zij bij de huurcommissie om huurverlaging hadden gevraagd, dat de huurders aangifte hebben gedaan, dat [appellant] wordt verdacht van dwang en vernieling en dat hij is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke taakstraf. [appellant] heeft in eerste aanleg ook erkend dat hij een boete heeft moeten betalen wegens poging tot dwang met betrekking tot twee huurders aan de [adres 3] te Utrecht. Hij stelt in hoger beroep nu wel dat het hier twee huurders betreft met betrekking tot dat specifieke adres, zodat er geen cumulatie van incidenten is geweest, maar hij verschaft geen verder inzicht in de aanleiding tot en het verloop van de strafzaak. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat sprake is van een veroordeling voor op z’n minst één en mogelijk, dat is bij gebrek aan een nadere toelichting van de zijde [appellant] immers niet uit te sluiten, meer gevallen van dwang en dus van het dwingen van huurders tot een handelen of nalaten ‘door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid’, zoals de omschrijving van het delict dwang luidt.
3.5.
JS c.s. hebben voorts aangevoerd dat er een lopende rechtszaak is, Deshoff versus Nahuys, waarbij de inzet is de veel te hoge huur die [appellant] rekent en de wijze waarop [appellant] zijn huurders/studenten bejegent. [appellant] stelt thans dat de procedure tegen Nahuys BV niets van doen heeft met de onderhavige kwestie en voorts dat de Amsterdamse kantonrechter in deze zaak reeds uitspraak heeft gedaan op 5 februari van dit jaar zodat ( [appellant] bedoelt kennelijk: ten tijde van het publiceren van het artikel) geen sprake is van een lopende procedure. Het valt op dat [appellant] ook wat deze rechtszaak betreft geen openheid van zaken geeft: hij licht niet toe wat het onderwerp van de zaak dan wel is geweest en produceert geen stukken over de zaak. Het hof gaat er dan ook bij gebreke van verdere gegevens van uit dat bedoelde rechtszaak de huurprijs en de bejegening van huurders door [appellant] betrof, zoals JS c.s. hebben aangevoerd. [appellant] heeft overigens niet toegelicht wat in dit verband de relevantie is van het feit dat in de zaak reeds uitspraak was gedaan vóór het publiceren van het artikel op de website.
3.6.
Daarnaast hebben JS c.s. nog erop gewezen dat ruim 70 huurders van [appellant] , althans van zijn vennootschap, een procedure bij de huurcommissie hebben lopen in verband met te hoge huren, hetgeen onder meer blijkt uit de eerdere berichtgeving in de media. [appellant] heeft niet betwist dat er een dergelijk aantal procedures bij de huurcommissie is ingesteld, maar wijst erop dat tot op heden nog maar enkele uitspraken zijn gedaan. Hij heeft evenmin bestreden dat de huurcommissie al meermalen heeft geoordeeld dat hij een te hoge huur in rekening heeft gebracht, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen. Wel heeft hij in dit verband gesteld dat de betekenis van de uitspraken zeer beperkt is gelet op de hoeveelheid kamers die hij verhuurt. Hij heeft echter nagelaten te melden om hoeveel uitspraken het gaat en hoeveel kamers hij verhuurt zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof gaat er aldus van uit dat ruim 70 huurders van [appellant] een procedure bij de huurcommissie hebben aangespannen en dat meermalen is geoordeeld dat [appellant] een te hoge huur in rekening bracht.
3.7.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de bewering in het artikel op de website dat er een eerdere veroordeling en een (lopende) rechtszaak zijn naar aanleiding van uitbuiting en intimidatie van studenten op de [adres 2] , voldoende steun vindt in de feiten. [appellant] is immers veroordeeld voor het delict dwang, gepleegd tegen zijn huurders nadat zij bij de huurcommissie bezwaar hadden gemaakt tegen de hoogte van de huur. Dat het huurders van een ander huurcomplex, aan de [adres 3] , betrof is van onvoldoende betekenis. Tevens liep er een (civiele) rechtszaak tegen de vennootschap van [appellant] over de hoogte van de huur en de bejegening van de huurders. De gekozen bewoordingen, uitbuiting en intimidatie, zijn misschien gekleurd maar gelet op het door [appellant] gepleegde delict en de maatschappelijke lading van het artikel, niet over de grenzen van het toelaatbare. De procedures bij en met name de uitspraken van de huurcommissie ondersteunen voorts de bewering dat [appellant] te veel huur vraagt.
3.8.
Het door JS c.s. in eerste aanleg overgelegde transcript van een uitzending van het televisieprogramma ‘Kassa’ laat zien dat wederom een huurster van [appellant] klaagt over bedreigende e-mails van de zijde van (medewerkers van) [appellant] . Een en ander brengt tevens mee dat de betiteling als notoire huisjesmelker – voor zover al feitelijk bedoeld - eveneens voldoende steun vindt in het feitenmateriaal. Daarbij dient te worden opgemerkt dat deze negatief bedoelde kwalificatie gelet op de inhoud van dat feitenmateriaal en de maatschappelijke context van het artikel niet de grens van het toelaatbare overschrijdt. Het hof is gelet op een en ander van oordeel dat de beweringen zoals in de vordering van [appellant] onder a), b) en c) weergegeven voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
3.9.
Het hof overweegt omtrent de bewering zoals in de vordering van [appellant] weergegeven onder d) het volgende. Uit de door JS c.s. in eerste aanleg overgelegde producties en de toelichting daarop, waarvan de inhoud door [appellant] niet is betwist, blijkt dat diverse media hebben bericht dat door het raam van woningen aan de [adres 3] boterzuur naar binnen is gegooid. Daarbij wordt op diverse wijzen een verband gelegd met de feiten die hiervoor zijn besproken. Zo meldt het Digitaal Universiteitsblad van 22 januari 2014 dat [appellant] ‘erachter zou zitten’ nadat een aantal bewoners een procedure was gestart bij de huurcommissie. In het artikel wordt tevens ingegaan op de strafzaak tegen [appellant] . RTV Utrecht meldt op 23 januari 2014 dat bij een pand aan de [adres 3] boterzuur naar binnen is gegooid nadat de bewoners bij de verhuurder hadden geklaagd. RTV Utrecht vermeldt op 15 januari 2015 in een artikel over de strafzaak tegen [appellant] het incident met het boterzuur. Tot slot meldt het AD op 20 februari 2015 dat [appellant] boterzuur naar binnen zou hebben gegooid bij twee huurders die eerder door [appellant] waren geïntimideerd omdat hij wilde voorkomen dat zij naar de huurcommissie zouden stappen.
3.10.
[appellant] heeft niet gesteld dat hij tegen deze publicaties is opgetreden. Hij heeft voorts geen helderheid verschaft over de inhoud van het strafdossier terwijl in diverse artikelen de suggestie wordt gewekt dat het boterzuurincident onderdeel uitmaakte van de strafzaak en dezelfde slachtoffers aanging. [appellant] heeft de in de media gewekte suggestie dat het incident te maken had met het geschil dat hij met zijn huurders aan de [adres 3] had dan ook op onvoldoende wijze weersproken. Tevens staat, gelet op de veroordeling van [appellant] , voldoende vast dat hij in het geschil met zijn huurders over de schreef is gegaan. Bij de beoordeling is voorts van belang dat de onderhavige bewering van JS c.s. weliswaar verband legt tussen [appellant] en het incident maar niet inhoudt dat [appellant] zelf het boterzuur naar binnen heeft gegooid. Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat ook de bewering die onder d) is weergegeven voldoende steun vindt in het feitenmateriaal.
3.11.
[appellant] klaagt bij grief VI erover dat de voorzieningenrechter ten onrechte gewicht heeft toegekend aan het feit dat de pagina van de website met het artikel slechts 204 maal is bezocht en dat daarmee moet worden vastgesteld dat de impact van het artikel op het publiek en dus de schade voor [appellant] beperkt is gebleven. [appellant] wijst erop dat JS c.s. bewust de media hebben opgezocht en JS c.s. (thans) door de media worden geciteerd. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende.
3.12.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen, [appellant] heeft daartegen ook niet gegriefd, dat het aanpakken van huisjesmelkers die voor door hen verhuurde woningen onder ontoelaatbare druk hoge huren afdwingen, een ernstig maatschappelijk probleem is dat geregeld onderwerp is van het politieke en publieke debat. JS c.s. hebben met het gewraakte artikel mede vanuit hun politieke overtuiging aan dit debat deelgenomen. Zij hadden daartoe een concrete aanleiding vanwege de plannen van Mitros om met [appellant] een nieuw verhuurproject te beginnen. Een en ander brengt mee dat het JS c.s. vrij stond met een zekere scherpte aan dit debat deel te nemen en met kracht aandacht te vragen voor hun standpunt. Zij hebben, mede gelet op de mate waarin de gewraakte beweringen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, niet meer gedaan dan dat en hebben daarbij naar het oordeel van het hof niet de grenzen van het betamelijke overschreden.
3.13.
Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden die in vorenstaande overwegingen naar voren zijn gekomen, het belang van JS c.s. bij publicatie van het artikel, afgezet tegen het belang van [appellant] om verschoond te blijven van aantasting van zijn eer en goede naam, in dit geval de doorslag geeft. Er is dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen van de zijde van JS c.s.. Gevolg is dat er geen plaats is voor een gebod om citaten te verwijderen, zoals door [appellant] gevorderd. Hetgeen [appellant] heeft gesteld, geeft evenmin aanleiding tot het gebieden van een rectificatie. Hetgeen de voorzieningenrechter onder 4.7 heeft overwogen (kort gezegd: de beperkte ‘impact’ van het artikel op het publiek) draagt niet bij aan ’s hofs oordeel als zojuist weergegeven, zodat [appellant] belang mist bij zijn tegen deze overweging gerichte klacht.
3.14.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van JS c.s. begroot op € 711,- aan verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, D. Kingma en W. Tonkens-Gerkema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 december 2015.