In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een verhuurder van studentenkamers, en de Jonge Socialisten in de Partij van de Arbeid (afdeling Utrecht) en een andere geïntimeerde. [appellant] had in eerste aanleg een kort geding aangespannen tegen de geïntimeerden, omdat hij zich benadeeld voelde door een artikel dat op de website van de Jonge Socialisten was gepubliceerd. Dit artikel bevatte beschuldigingen van uitbuiting en intimidatie van studenten door [appellant]. De voorzieningenrechter had de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelde dat de beweringen in het artikel voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. [appellant] was eerder veroordeeld voor het delict dwang en er waren meerdere procedures aanhangig tegen hem vanwege te hoge huren. Het hof concludeerde dat de Jonge Socialisten, gezien de maatschappelijke context en de feiten, niet onrechtmatig hadden gehandeld door hun standpunt te uiten in het artikel. De publicatie was een bijdrage aan het publieke debat over huisjesmelkers en de hoge huren voor studenten.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen plaats was voor een gebod om de gewraakte uitspraken te verwijderen of voor een rectificatie. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de balans tussen de bescherming van de eer en goede naam van een individu en het recht op vrije meningsuiting, vooral in een politieke context.