In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen The Last Waterhole B.V. en een voormalige werknemer, [geïntimeerde]. De werknemer was van 13 juni 2013 tot en met 29 juli 2013 in dienst als barmedewerker en vorderde financiële afwikkeling van zijn dienstverband, waaronder loon, vakantiegeld, opgebouwde vakantie-uren en een deel van de fooienpot. De kantonrechter had eerder in een vonnis van 24 april 2015 de werkgever veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de werknemer, waaronder € 669,94 netto aan loon en € 590,- aan fooi. De werkgever ging in hoger beroep en betwistte de hoogte van de vorderingen en de toewijzing van de fooienpot.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de grieven van de werkgever beoordeeld. Het hof oordeelde dat de werknemer voldoende had aangetoond dat hij meer uren had gewerkt dan contractueel was overeengekomen en dat de werkgever onvoldoende had betwist dat de werknemer recht had op de fooienpot. Het hof heeft de veroordeling tot betaling van loon, vakantiegeld en vakantie-uren omgezet naar bruto bedragen en heeft de eerdere veroordeling van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd. Het hof heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 764,- bruto aan loon, € 61,12 bruto aan vakantiegeld, € 73,- bruto aan opgebouwde vakantie-uren en € 576,- aan fooi, met een wettelijke verhoging van € 168,73. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de werkgever.
De uitspraak benadrukt de verplichting van de werkgever om ook fooien uit te keren aan werknemers bij beëindiging van het dienstverband, mits deze rechtmatig zijn verdiend. Het hof heeft de werkgever in het ongelijk gesteld en de kostenveroordeling in stand gehouden.