ECLI:NL:GHAMS:2015:4980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
23-004682-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meineed bij verhoor door rechter-commissaris

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in China in 1969, was beschuldigd van meineed, omdat hij op 12 november 2014 bij de rechter-commissaris een valse verklaring onder ede had afgelegd. De tenlastelegging omvatte verschillende uitspraken die de verdachte had gedaan, waarvan het hof uiteindelijk alleen de verklaring over het niet ontvangen van loonstroken als bewezen achtte. Het hof sprak de verdachte vrij van de andere beschuldigingen, omdat deze niet voldoende konden worden getoetst op waarheid. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat de waarheidsvinding ondermijnde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar het hof vond deze straf onvoldoende gezien de ernst van het feit. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van één maand. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de meineed en de impact daarvan op de rechtsgang. De op te leggen straf was gegrond op artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, terwijl het de bewezenverklaring en strafbaarheid bevestigde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004682-14
datum uitspraak: 1 december 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-733029-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, bij de rechter-commissaris op 12 november 2014, zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling en/of schriftelijk persoonlijk of door een bijzondere daartoe gemachtigde opzettelijk de volgende geheel of gedeeltelijk valse verklaring onder ede heeft afgelegd:
"Ik heb geen loonstroken gekregen van [betrokkene]. Ik spreek daar de waarheid over." en/of
"Ik heb hem ([betrokkene]) een keer gebeld. Op uw vraag of ik bedoel één keer, antwoord ik: ja." en/of "Op uw vraag of ik ook met anderen over het teruggeven van dat geld heb gesproken, antwoord ik dat ik geloof van niet."
en/of woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte van de passage "Op uw vraag of ik ook met anderen over het teruggeven van dat geld heb gesproken, antwoord ik dat ik geloof van niet" dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de politierechter en in afwijking van het standpunt van de advocaat-generaal spreekt het hof de verdachte eveneens vrij van de passage "Ik heb hem ([betrokkene]) een keer gebeld. Op uw vraag of ik bedoel één keer, antwoord ik: ja." Het hof is van oordeel dat niet duidelijk is waar de vraagstelling van de rechter-commissaris op is gericht, zodat niet valt te toetsen of dit deel van de verklaring in strijd is met de waarheid. Het hof spreekt de verdachte hiervan vrij.
Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde met betrekking tot de passage "Ik heb geen loonstroken gekregen van [betrokkene]. Ik spreek daar de waarheid over." wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het verweer van de verdediging dat de verdachte geen opzet had op het ten laste gelegde wordt verworpen. Dat de verdachte uit zenuwen bij vergissing onwaar heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hieromtrent aangegeven dat zijn nervositeit werd veroorzaakt door de detentie. Ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris was de verdachte echter niet meer gedetineerd. Bovendien heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij anders heeft verklaard om geen mikpunt in de (het hof begrijpt: Chinese) gemeenschap te worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2014 te Amsterdam, bij de rechter-commissaris, in een geval waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, mondeling persoonlijk opzettelijk de volgende geheel of gedeeltelijk valse verklaring onder ede heeft afgelegd: "Ik heb geen loonstroken gekregen van [betrokkene]. Ik spreek daar de waarheid over.".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in een geval, waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van voorarrest
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed in zijn als getuige bij een rechter-commissaris afgelegde verklaring. Het afleggen van de eed of belofte dient er toe om de betrouwbaarheid van een verklaring te realiseren. Door opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren, heeft de verdachte niet alleen dit vertrouwen geschonden, maar ook de waarheidsvinding ondermijnd. Dat is op zichzelf een feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het hof houdt bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf rekening met de schade die is of kon worden veroorzaakt in de achterliggende strafzaak waarin de verdachte als getuige optrad en de overige omstandigheden waarin dit heeft plaatsgehad. Het hof is van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de politierechter onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Eveneens ziet het hof reden om af te wijken van de eis van de advocaat-generaal. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van één (1) maand passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 december 2015.