ECLI:NL:GHAMS:2015:4903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
23-001652-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door de ouder met recidive en beoordeling van voorbedachte raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië, werd beschuldigd van mishandeling van zijn dochter op 4 juli 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de beschuldiging van opzettelijke zware mishandeling met voorbedachte rade. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging in overweging nam. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met voorbedachte rade handelde, en sprak hem vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Echter, het hof achtte wel bewezen dat de verdachte zijn dochter had mishandeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Het hof legde een gevangenisstraf op van 70 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd zwaar, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de impact van kindermishandeling en de noodzaak van bescherming van kinderen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001652-15
datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13/684653-14 en 13/656056-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië, thans Bosnië-Hercegovina) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met voorbedachte rade aan zijn dochter [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (ruim 20, in elk geval een grote hoeveelheid, zogenoemde tramline(s) en/of (outline) hemato(o)m(en)), heeft toegebracht, door met dat opzet na kalm beraad en/of rustig overleg, éénmaal of meermalen met een lat en/of een stok, althans een hard voorwerp, en/of met zijn vuist(en) (hard en/of met kracht) op/tegen de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) en/of de rug en/of de heup(en), in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met voorbedachte rade aan zijn dochter [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet na kalm beraad en/of rustig overleg, éénmaal of meermalen met een lat en/of een stok, althans een hard voorwerp, en/of met zijn vuist(en) (hard en/of met kracht) op/tegen de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) en/of de rug en/of de heup(en), in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met voorbedachte rade zijn dochter [slachtoffer], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het, na kalm beraad en/of rustig overleg, éénmaal of meermalen met een lat en/of een stok, althans een hard voorwerp, en/of met zijn vuist(en) (hard en/of met kracht) slaan en/of stompen op/tegen de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) en/of de rug en/of de heup(en), in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (ruim 20, in elk geval een grote hoeveelheid, zogenoemde tramline(s) en/of (outline) hemato(o)m(en)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere straftoemeting.

Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde

In navolging van de rechtbank en met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging meer subsidiair ten laste gelegde

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegd met voorbedachte raad heeft gepleegd. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen door de verdachte afgelegd zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep, de verklaring van het slachtoffer, [slachtoffer], de geneeskundige verklaring van [deskundige 1], forensisch arts, de aangifte van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2], de echtgenote van de verdachte en de moeder van het slachtoffer. Met name uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat aan het ten laste gelegde feit een periode vooraf is gegaan waarin de spanning tussen de verdachte en zijn dochter opliep en sprake was van dreiging van de zijde van de verdachte. Deze aanloop naar de gebeurtenissen op 4 juli 2014 duiden er op dat de verdachte met voorbedachte raad zijn dochter heeft mishandeld en niet in een plotselinge emotionele opwelling.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad. Ook voor het overige dient de verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken nu de verdachte niet de intentie heeft gehad zijn dochter te mishandelen; de verdachte heeft uit zorg gehandeld in verband met dreigend afglijden van zijn dochter in de sfeer van drugs en prostitutie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat, alhoewel in het dossier concrete aanknopingspunten te vinden zijn die er op duiden dat aan het ten laste gelegde een periode vooraf is gegaan waarin de spanning tussen de verdachte en zijn dochter opliep, niet valt uit te sluiten dat de verdachte op 4 juli 2014 in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Niet is komen vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en hij bij de uitvoering hiervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof zal de verdachte om deze reden vrijspreken van het ten laste gelegde bestanddeel voorbedachte raad.
Het hof acht wel bewezen dat de verdachte zijn dochter heeft mishandeld en dus dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat de verdachte, blijkens de bewijsmiddelen, zijn dochter vele malen bewust met een lat of stok heeft geslagen. Voor zover de raadsman in dit verband een beroep heeft gedaan op een rechtvaardigende noodtoestand, wordt dit verweer verworpen. Het bestaan van een botsing van rechtsbelangen, waaruit men zich redt, en mag redden, door middel van het plegen van een strafbaar feit, is niet aannemelijk geworden. Meer in het bijzonder is niet aannemelijk geworden – en biedt het dossier geen aanknopingspunt voor de veronderstelling - dat het slachtoffer in handen van een loverboy zou zijn gevallen, zoals door de raadsman geopperd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2014 te Amsterdam, zijn dochter [slachtoffer], heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen met een lat of een stok, hard en met kracht, slaan op de armen, benen, rug en heup van [slachtoffer], ten gevolge waarvan [slachtoffer] een grote hoeveelheid zogenoemde tramlines en hematomen heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op overmacht, in de zin van noodtoestand. Het hof verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling begaan tegen zijn kind, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op overmacht, in de zin van psychische overmacht. Bij psychische overmacht gaat het om een van buiten komende drang die zo sterk is dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kan en hoeft te bieden. Het hof verwerpt dit verweer, nu in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat van een dergelijke van buiten komende drang sprake was. Ook hier verwijst het hof naar hetgeen hierboven is overwogen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden; te weten een meldingsgebod bij de reclassering alsmede een behandelverplichting, welke bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 100 dagen waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht alsmede een behandelverplichting, indien de reclassering dit nodig acht.
De raadsman heeft ter terechtzitting het hof verzocht te volstaan met een schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan de rechtbank, mede gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS inzake mishandeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn dochter door haar in het ouderlijk huis vele malen met een lat of stok, hard en met kracht tegen het lichaam te slaan. Hij heeft haar zo hard geslagen dat op haar lichaam een groot aantal tramlines en hematomen zichtbaar waren. Kindermishandeling is een zeer kwalijk feit dat langdurige gevolgen voor de slachtoffers kan hebben. Kindermishandeling doet afbreuk aan het zelfvertrouwen en het gevoel van veiligheid van kinderen. Kinderen horen zich thuis, bij hun ouders veilig te kunnen voelen. De verdachte heeft hierop ernstig inbreuk gemaakt. Het hof neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 september 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een geweldsdelict.
In het door psycholoog [deskundige 2] over de verdachte opgemaakte rapport van 12 november 2014 wordt gesteld dat de verdachte lijdt aan chronische PTSS, een chronische depressieve stoornis alsmede acculturatieproblemen. De deskundige adviseert de verdachte voor het bewezen verklaarde als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
In het door psychiater [deskundige 3] over de verdachte opgemaakte rapport van 20 november 2014 wordt gesteld dat de verdachte lijdt aan PTTS en een chronische depressieve stoornis. De deskundige adviseert de verdachte voor het bewezen verklaarde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Omtrent de verdachte zijn op 29 augustus 2014 en 23 januari 2015 reclasseringsadviezen uitgebracht waarin wordt geadviseerd om aan de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht alsmede een behandelverplichting bij De Viersprong, betreffende een ambulante behandeling voor de agressieregulatie dan wel impulscontrole problematiek van de verdachte.
Het hof constateert dat de verdachte na zijn veroordeling in eerste aanleg behandelingen heeft gevolgd bij De Viersprong, specialist in persoonlijkheid, gedrag en gezin. Uit het eindverslag van 23 april 2015 van De Viersprong blijkt dat de verdachte een agressie regulatie training heeft gevolgd, welke succesvol is afgerond. Tevens heeft de verdachte met zijn gezin een multi-systeem therapie Child Abuse and Neglect (MST-CAN) gevolgd. Alle gestelde behandeldoelen zijn (deels) behaald. Het hof weegt dit in het voordeel van de verdachte mee. Gelet hierop ziet het hof thans geen aanleiding om, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Eveneens weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat hij sinds het bewezen verklaarde feit niet meer voor een strafbaar feit is veroordeeld. Het hof ziet hierin reden om, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, te volstaan met een proeftijd van twee jaren in plaats van drie jaren.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de bovengenoemde eerdere veroordeling voor een gelijksoortig feit kan niet worden volstaan met de door de raadsman schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel dan wel een lagere straf. Het beroep van de raadsman op de oriëntatiepunten van de LOVS wordt door het hof niet gevolgd nu deze zien op mishandeling in algemene zin en niet op kindermishandeling zoals in dezen bewezen is verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 43a, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 12 november 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting verzocht de ten uitvoerlegging van 4 weken gevangenisstraf om te zetten in 56 uur werkstraf, bij niet (naar behoren) voldoen te vervangen door 28 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heef het hof gevraagd de vordering af te wijzen nu geen sprake is van een soortgelijk delict.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Of al dan niet sprake is van een soortgelijk delict is niet relevant. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 (zeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de algemene voorwaarden i) ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of ter inzage aan te bieden van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en ii) medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd bij Reclassering Nederland te Amsterdam meldt, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van het toezicht zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instantie de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 12 november 2012, parketnummer 13/656056-11, te weten van gevangenisstraf 4 weken, te vervangen door: taakstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. G.S. Crince Le Roy, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2015.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]