ECLI:NL:GHAMS:2015:4894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
23-000360-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan ongewenst verklaarde vreemdeling na uitzetting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal en poging tot diefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft het vonnis van de politierechter in hoger beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof om opnieuw te oordelen over de strafoplegging. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets en poging tot diefstal uit een auto, wat aanzienlijke overlast voor de gedupeerden heeft veroorzaakt. Bovendien verbleef de verdachte in Nederland terwijl hij als ongewenst vreemdeling was verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 mei 2014 naar Algerije was verwijderd, waardoor de Terugkeerrichtlijn geen belemmering vormt voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte had eerder al onherroepelijke veroordelingen voor vergelijkbare feiten. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten dat een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden is. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals artikel 45, 57, 63, 197 en 310.

Uitspraak

parketnummer: 23-000360-14
datum uitspraak: 23 november 2015
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 7 januari 2014- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-651042-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2010 en op de terechtzitting van dit hof van 9 november 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 7 februari 2012 het vonnis ten aanzien van de strafoplegging en met aanpassing van de motivering daarvan vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis voor het overige bevestigd.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 7 januari 2014 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets en poging tot diefstal uit een auto. Dit zijn ergerlijke feiten die de gedupeerden schade overlast veroorzaken en waarmee de verdachte heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Voorts heeft de verdachte in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een beslissing van de Nederlandse overheid.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008) die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met de Terugkeerrichtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen. Een strafoplegging kan de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, immers in gevaar brengen
Blijkens een proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie van 5 november 2015 is de verdachte op 20 mei 2014 naar Algerije verwijderd. Naar het oordeel van het hof is daarmee de Terugkeerrichtlijn geen belemmering voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het onder 3 bewezen verklaarde feit, nu die Richtlijn niet van toepassing is in het geval de verdachte ten tijde van de berechting was uitgezet.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2015 is de verdachte eerder ter zake van, onder meer, artikel 197 Sr en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2015.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.