In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was ten laste gelegd dat hij op 27 juli 2014 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de berechting niet in Nederland bevond, waardoor de Terugkeerrichtlijn geen belemmering vormde voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een straf van drie maanden rechtvaardigden. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd en het hof weegt mee dat hij in het buitenland woont en zorg draagt voor zijn gezin. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de zitting van 26 februari 2013 aanwezig was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde feit.