In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2015. De verdachte, geboren in 1989, was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal van pinpassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld, maar dat er geen hoger beroep openstaat tegen de vrijspraak van de rechtbank, zoals bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak.
Het hof heeft verder geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte voornamelijk gericht was tegen de beslissingen in het vonnis van de rechtbank met betrekking tot andere ten laste gelegde feiten, waarvoor ook vrijspraak was gegeven. Gezien de bepalingen van artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof de verdachte ook in dit opzicht niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting op 13 oktober 2015, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de rechtbank, voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen, en heeft dit bevestigd, met inachtneming van de gewijzigde bewijsmiddelen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor de overige ten laste gelegde feiten.