ECLI:NL:GHAMS:2015:4852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
23-000119-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot afpersing door een jeugdige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin een jeugdige verdachte werd veroordeeld voor poging tot afpersing. De verdachte, geboren in Marokko in 1997 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft op 26 juni 2014 in Amsterdam een winkelier onder bedreiging van een mes om geld gevraagd. De rechtbank had eerder een PIJ-maatregel opgelegd, maar de verdachte is sindsdien vermist en heeft zich aan de behandeling onttrokken. Tijdens de zittingen in hoger beroep hebben deskundigen hun eerdere adviezen herzien, waardoor het hof niet langer aan de voorwaarden voor de PIJ-maatregel kon voldoen. Het hof heeft de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten om een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdvijftig uur. Het hof heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en medewerking aan psychologische en psychiatrische onderzoeken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd en de verdachte als strafbaar werd verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-000119-15
datum uitspraak: 12 november 2015
TEGENSPRAAK (raadsvrouw gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-684581-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1997,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2015, 28 mei 2015, 10 september 2015, 6 oktober 2015 en 29 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennis genomen van wat door de heer drs. [deskundige 1], kinder- en jeugdpsychiater, mevrouw drs. [deskundige 2], GZ-psycholoog, mevrouw [deskundige 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [deskundige 4] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), mevrouw [deskundige 5], kinder- en jeugdpsychiater in opleiding, en door de vader van de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goed(eren) en/of een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging hierin bestond(en), dat verdachte
- de/het winkel(pand) waar voornoemde [slachtoffer] werkzaam is, binnen is gegaan en/of
- de deur van die/dat winkel(pand) dicht heeft gedaan en/of
- toen voornoemde [slachtoffer] haar, verdachte, was genaderd een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik moet je geld hebben", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
zij op of omstreeks 26 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een of meer goed(eren) en/of een of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- de/het winkel(pand) waar voornoemde [slachtoffer] werkzaam is, binnen is gegaan en/of
- de deur van die/dat winkel(pand) dicht heeft gedaan en/of
- toen voornoemde [slachtoffer] haar, verdachte, was genaderd een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik moet je geld hebben", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof heeft een aantal overwegingen van de rechtbank overgenomen. Het vonnis waarvan beroep kan echter niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 juni 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [slachtoffer],
- het winkelpand waar voornoemde [slachtoffer] werkzaam is, binnen is gegaan en
- de deur van dat winkelpand dicht heeft gedaan en
- toen voornoemde [slachtoffer] haar, verdachte, was genaderd een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en voorgehouden en
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Ik moet je geld hebben".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte opgelegd voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek en, nu dat verzoek is afgewezen, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft zich verzet tegen het opleggen van een PIJ-maatregel en heeft daartoe aangevoerd dat dit een te ingrijpende maatregel is om op te leggen in afwezigheid van de verdachte, deze maatregel niet in verhouding staat tot het gepleegde delict en tot slot dat niet aan de voorwaarden van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft onder bedreiging van een mes een winkelier overvallen. De verdachte is eerst naar
de [winkelnaam] gegaan, heeft daar een groot mes gestolen en is daarmee vervolgens een andere winkel ingelopen. Onder bedreiging van dat mes heeft zij de winkelier om geld gevraagd. Snel daarna is zij door de winkelier overmeesterd. De verdachte heeft dit delict naar eigen zeggen uit een soort wanhoop gepleegd omdat het niet goed ging met haar en zij thuis ruzie had.
Het hof acht dergelijke delicten zeer ernstig omdat zij voor veel onrust zorgen bij winkeliers en het winkelend publiek. Het slachtoffer is door deze overval geschrokken en voelde zich ernstig bedreigd. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hier vaak nog langdurig psychisch last van kunnen ondervinden.
Het hof heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 september 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Zij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages. die in het kader van de
persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- een rapport van de Raad opgemaakt op 28 november 2014;
- een psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. [deskundige 2], GZ-
psycholoog (hierna: [deskundige 2]) op 21 oktober 2014, en
- een psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. [deskundige 1], kinder- en jeugdpsychiater (hierna: [deskundige 1]) op 11 oktober 2014.
Het opleggen van de PIJ-maatregel in eerste aanleg was gebaseerd op de bevindingen van [deskundige 2] en [deskundige 1], voor zover betrekking hebbend op de problematiek en toerekeningsvatbaarheid van en het recidivegevaar bij de verdachte, zoals opgenomen in voornoemde de Pro Justitia rapportages en is nader toegelicht ter terechtzitting van 15 december 2014.
Het hof stelt vast dat de verdachte na de zitting in eerste aanleg van 15 december 2014, op 19 december 2014 is weggelopen tijdens een begeleid verlof in het kader van haar gesloten verblijf in de jeugdinrichting de Koppeling te Amsterdam. Tot op heden is zij vermist. De vader en de zus van de verdachte hebben aangegeven dat de familie onregelmatig telefonisch contact met de verdachte heeft, dat de verdachte met haar vriend op een onbekende plaats in het buitenland verblijft en dat zij zegt dat het haar daar goed gaat.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2015 hebben zowel [deskundige 2] als [deskundige 1] aangegeven dat hun, gelet op het ontbreken van nadere gegevens over hoe het nu met de (ontwikkeling van de) verdachte gaat en over de huidige situatie waarin de verdachte zich bevindt, onvoldoende gegevens ter beschikking staan om zonder nader recent onderzoek nog steeds te adviseren om tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel over te gaan. Beide deskundigen hebben desgevraagd verklaard niet langer bij de conclusie van hun eerder verrichte onderzoek te blijven.
Gelet op het gegeven dat de door zowel [deskundige 1] als [deskundige 2] eerder gegeven schriftelijke adviezen aldus als herzien dienen te worden beschouwd, acht het hof zich in dit specifieke geval niet voorzien van de adviezen bedoeld in artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Nu niet (langer) aan alle in dat artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan, acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op dit moment niet aan de orde, te meer nu een nieuw onderzoek binnen afzienbare tijd niet mogelijk is, gegeven de omstandigheid dat de verdachte met onbekende bestemming is vertrokken, zonder dat er zicht is op een terugkeerdatum.
Dit laat onverlet dat het hof, met de ter terechtzitting aanwezige deskundigen, zich ernstige zorgen maakt over de huidige ontwikkeling van de verdachte, gelet op haar zwakbegaafdheid en haar ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Zonder behandeling lijkt het onwaarschijnlijk dat het ‘vanzelf’ goed gaat met de verdachte, hoewel ook niet kan worden uitgesloten dat de verdachte zich momenteel in een omgeving bevindt waarin zij gedijt en rust vindt, waardoor er een positieve ontwikkelingsgang in beweging is gekomen. De actuele toestand van de verdachte valt, bij ontbreken van enige nadere informatie hierover, op geen enkele wijze vast te stellen.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging die afwijkt van de straf die door het openbaar ministerie is gevorderd.
Het hof acht het passend en geboden om de verdachte voor dit feit een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden die bestaan uit reclasseringstoezicht en verder zien op medewerking aan de vaststelling van haar geestelijke gezondheidstoestand en waar nodig aan behandeling daarvan. Met oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van een nieuw strafbaar feit. Door daarnaast deze bijzondere voorwaarden op te leggen beoogt het hof de – naar het zich laat aanzien – afgebroken behandeling van de geestelijke problemen van de verdachte, bij haar terugkeer te laten voortzetten, om ook op die manier aan de beperking van het recidiverisico bij te dragen. Naast de voorwaardelijke jeugddetentie zal het hof tevens, gezien de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van honderdvijftig uur opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering/Reclassering Nederland, ook als de aanwijzingen inhouden dat de veroordeelde dient mee te werken aan een nader psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek en – al naar gelang van de uitslag van dit onderzoek – zich onder de behandeling dient te stellen die wordt aanbevolen.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden toezicht en begeleiding te verlenen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens en mr. J.R. Ineke, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2015.
=========================================================================
[....]