ECLI:NL:GHAMS:2015:4823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.161.877/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij aandelenoverdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellanten, Van Tetterode Beheer B.V. en [appellant], tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een onrechtmatige daad die zou zijn gepleegd door de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], in het kader van de overdracht van aandelen in Van Tetterode Glasobjecten B.V. (VTG). De appellanten stellen dat de geïntimeerden hen hebben misleid door een gespreksverslag te vervalsen, waarin een ontbindende voorwaarde voor herfinanciering was opgenomen. Dit zou hebben geleid tot schade voor de appellanten, die onder andere bestaat uit proceskosten en bedragen die zij aan banken verschuldigd zijn.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat niet vaststaat dat de geïntimeerden het gespreksverslag hebben vervalst en dat er geen causaal verband bestaat tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding.

In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde misleiding en de schade. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.161.877/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/560144/HA ZA 14-222
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2015
inzake

1.VAN TETTERODE BEHEER B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant],
wonend te Amstelveen,
appellanten,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.F. Spoormans te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna afzonderlijk VTB en [appellant] en gezamenlijk [appellanten] genoemd. Geïntimeerden worden hierna afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 12 december 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 oktober 2015 doen bepleiten, [appellanten] door mr. F. Swart, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerden] door mr. Spoormans voornoemd, [appellanten] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellanten] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties. [geïntimeerden] hebbent geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is enig aandeelhouder van VTB. VTB was tot december 2008 enig aandeelhouder van Van Tetterode Glasobjecten B.V. (hierna: VTG). [appellant] is hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming door VTG van hetgeen zij uit hoofde van een bancair krediet verschuldigd is.
2.2
Bij overeenkomst van 19 december 2007 heeft [geïntimeerde sub 1] , de houdstermaatschappij van [geïntimeerde sub 2] , 40% van de aandelen in VTG van VTB gekocht en een optie verworven om de resterende 60% van de aandelen in VTG vóór 1 januari 2012 te kopen voor een bedrag van € 136.500,--
2.3
Op initiatief van [geïntimeerde sub 2] heeft VTG per 1 januari 2009 [X] als haar directeur aangesteld. [appellant] en [geïntimeerde sub 2] beoogden in verband daarmee dat de resterende 60% van de aandelen in VTG voordien aan [geïntimeerde sub 1] zouden zijn overgedragen. Dat is niet gelukt.
2.5
Op 31 januari 2009 hebben partijen (nieuwe) afspraken gemaakt. Die afspraken zijn verwoord in een door [geïntimeerde sub 2] opgesteld gespreksverslag (hierna ook: het gespreksverslag). De gemaakte afspraken zijn door kandidaat-notaris [A] van [B] opgenomen in een nieuw concept voor de koopovereenkomst. In dat concept staat onder meer:
“6.24
Koper zal de Verkoper vrijwaren voor aanspraken van de bank van de Vennootschap op grond van de huidige kredietfaciliteit, welke door de bank is verleend aan de Vennootschap.”
2.6
Bij e-mail van 13 februari 2009 heeft [geïntimeerde sub 2] naar aanleiding van dat concept onder meer het volgende aan mr. [A] geschreven:
“Art. 6.24. De bedoeling is dat de herfinanciering van het bedrijf geregeld is voor de overdracht. LR is persoonlijk aansprakelijk voor het krediet. Ik als koper kan die gevraagde vrijwaring niet geven zonder akkoord van de banken. Dit artikel kan dus niet op deze wijze in de overeenkomst staan. Wel kan iets opgenomen worden dat de koper zorg draagt voor herfinanciering van de vennootschap voor de datum van de overdracht. Dat is ook de afspraak.”
2.7
Op 20 februari 2009 heeft [appellant] namens VTB een volmacht ondertekend, inhoudende – kort gezegd – dat alle medewerkers van het notariaat van [B] bevoegd waren in naam van VTB de rechtshandeling bestaande in het passeren van de akte van levering van de resterende 60% aandelen in VTG aan [geïntimeerde sub 1] te verrichten, onder de voorwaarde dat op het moment van die levering een nieuwe kredietfaciliteit voor VTG zou zijn afgesloten.
2.8
Naar aanleiding van een bespreking op 2 maart 2009 tussen [geïntimeerde sub 2] , [appellant] en [X] zijn wijzigingen in de conceptkoopovereenkomst aangebracht. In die laatste versie is artikel 6.24 geschrapt.
2.9
[geïntimeerde sub 2] heeft op 7 maart 2009 namens [geïntimeerde sub 1] een soortgelijke volmacht ondertekend als die welke [appellant] had ondertekend. In deze volmacht is echter niet de onder 2.7 genoemde voorwaarde opgenomen.
2.1
In de loop van maart 2009 is gebleken dat verscheidene aangezochte banken niet bereid waren VTG te herfinancieren. [appellant] en [geïntimeerde sub 2] hebben erover gedebatteerd hoe het verder moest.
2.12
Bij e-mail van 9 maart 2009 heeft [appellant] onder meer het volgende aan [geïntimeerde sub 2] geschreven:
“Aanstaande donderdag heeft [Y] nog een gesprek met de Rabobank die mogelijk een krediet van € 195.000,00 wil verstrekken. Mocht dit lukken is ons probleem opgelost. (…) indien een en ander niet mocht lukken zou ondergetekende als financier kunnen optreden. Ik heb hierover met mijn adviseurs gesproken waar bij onderstaande punten naar voren kwamen.
Koper heeft de aandelen van Tetterode van Verkoper gekocht maar kan dan de financiering in dit stadium nog niet geheel rond krijgen in die zin dat de bankiers Verkoper niet willen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bankschulden (…).
Verkoper is bereid om desondanks de aandelen nu al aan Koper over te dragen en tezelfdertijd aan Koper een lening te verstrekken ter hoogte van het bedrag van bedoelde bankschulden, met deze lening worden de bedoelde bankschulden tezelfdertijd als de overdracht van de (…) aandelen geheel afgelost (…).
Indien je in bovenstaande kunt vinden kan de notaris het in het koopcontract opnemen en kunnen wij de deal afmaken.”
2.13
Bij ongedateerd schrijven heeft [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“Openstaan punt bleef de wijze van financiering en de daaraan gekoppelde hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat was het laatste punt dat geregeld moest worden. Dat is niet gelukt De banken willen geen krediet verstrekken en de voorwaarden die aan jou oplossing zijn gekoppeld zijn voor mij niet acceptabel. Ik heb eerder aangegeven dat ik de schuld niet ga afstorten uit eigen middelen. Als de financiering niet is geregeld kan ik de koopovereenkomst niet onderteken.”
2.14
Bij e-mail van 16 maart 2009 heeft notaris [A] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“In eerste instantie was de afspraak om de koopovereenkomst te tekenen met
opname van een vrijwaring voor u voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van het
bankkrediet. Dan zou het namelijk mogelijk zijn geweest om de aandelen al te
leveren en kon de heer [geïntimeerde sub 2] in de tussentijd zoeken naar een nieuwe
financiering. Voor een eventuele aansprakelijkheid zou u dan zijn gevrijwaard en
zodra de nieuwe financiering zou zijn geregeld zou uw aansprakelijkheid vervallen.
Deze vrijwaring wou de heer [geïntimeerde sub 2] echter niet geven, dus is gekozen om deze
vrijwaring uit de overeenkomst weg te halen. De gedachte hierachter is dat ten tijde
van de levering de nieuwe financiering reeds geregeld zou zijn en u als gevolg
daarvan ook al niet meer aansprakelijk bent voor het krediet. De overeenkomst
zoals deze nu is getekend, zegt daarom niets meer over de financiering.
Het is dus zo dat de overeenkomst geldig is, maar dat als er op dit moment zou worden geleverd u hoofdelijk aansprakelijk zal zijn voor het huidige bankkrediet
aangezien er nog geen nieuwe financiering is. Om te voorkomen dat u inderdaad
hoofdelijk aansprakelijk bent na de levering, hebben wij in de volmacht opgenomen
dat wij pas de akte passeren als een nieuwe financiering is afgesproken.
Eventueel eerder leveren zou natuurlijk mogelijk zijn, maar dan zullen er zoals u zelf
al aangaf verdere afspraken waarschijnlijk nodig zijn.”
2.15
Bij brief van 27 juli 2009 heeft de raadsman van [appellanten] aan
[geïntimeerde sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“Derhalve is er geen weg terug meer en zult u moeten meewerken aan de afname
van de resterende 60% van de aandelen van Van Tetterode Glasobjekten B.V. tegen
betaling van een koopsom van € 136.500,00.
Voor zover dit niet reeds duidelijk gebeurd is, deel ik u namens cliënten mee dat zij
vooralsnog afzien van de voorwaarde dat Van Tetterode Glasobjekten B.V. een
herfinanciering verkrijgt die meebrengt dat [appellant] uit de hoofdelijkheid wordt ontslagen. Uiteraard zal Van Tetterode Glasobjekten B.V. op korte termijn hiervoor
wel een oplossing moeten vinden. [appellant] is bereid door een en ander
gemakkelijker te maken door een gedeelte van het benodigde krediet in een
overeenkomst met Van Tetterode Glasobjekten B.V. gedeeltelijk te financieren.”
2.16
Vervolgens hebben [appellanten] in kort geding gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] ertoe zou worden veroordeeld - kort gezegd - mee te werken aan de overdracht van de resterende 60% van de aandelen in VTG en te bewerkstelligen dat [appellant] zou worden ontslagen uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen van VTG jegens de banken. Beide partijen hebben een kopie van het door [geïntimeerde sub 2] opgestelde verslag van het gesprek op 31 januari 2009 in het geding gebracht. In de door [appellanten] overgelegde versie van het gespreksverslag staat, voor zover hier van belang:
“Overige afspraken:
Partijen zullen er alles aan doen de herfinanciering van het bedrijf af te ronden voor 1 maart 2009”.
In de door [geïntimeerde sub 2] overgelegde versie van het gespreksverslag staat, voor zover hier van belang:
“Overige afspraken:
Herfinanciering is een voorwaarde voor overdracht van de aandelen. Partijen zullen er alles aan doen de herfinanciering van het bedrijf af te ronden voor 1 maart 2009”.
2.12
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van
3 september 2009 zijn de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Daartoe heeft de
voorzieningenrechter overwogen dat zonder een nader onderzoek naar de feiten niet
geoordeeld kan worden dat het verweer van [geïntimeerde sub 1] , inhoudende dat het verkrijgen van herfinanciering een voorwaarde was voor overdracht van de aandelen, kennelijk ongegrond is.
2.13
In het door [appellanten] bij dit hof ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 3 september 2009 is aan de orde gekomen dat partijen twisten over de juiste versie van het gespreksverslag en dat [appellanten] het verschil tot aan het hoger beroep niet was opgevallen. Bij arrest van 9 maart 2010 heeft dit hof - samengevat - overwogen dat al met al, ook indien moet worden uitgegaan van de door [appellanten] overgelegde versie van het gespreksverslag, niet in voldoende mate kan worden uitgesloten dat de
bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het gegeven dat VTG niet herfinancierbaar
bleek voor [geïntimeerde sub 1] reden mocht zijn de “deal” geen doorgang te laten
vinden. Het hof heeft het vonnis van 3 september 2009 bekrachtigd.
2.14
In de bodemzaak bij de rechtbank Amsterdam hebben [appellanten] gevorderd [geïntimeerde sub 1] te veroordelen mee te werken aan de overdracht van de resterende 60% van de aandelen tegen betaling van € 136.500,00. Daarnaast vordertLa Rooy vergoeding van de bedragen die hij aan de banken verschuldigd zal zijn en overige schade die hij leidt omdat [geïntimeerde sub 1] zou hebben verzuimd te bewerkstelligen dat [appellant] uit diens hoofdelijkheid jegens de banken zou worden ontslagen. Bij vonnis van 31 augustus 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De rechtbank is bij de beoordeling van het geschil uitgegaan van de door [appellanten] overgelegde versie van het gespreksverslag. De rechtbank heeft - samengevat - geoordeeld dat uit de tussen partijen en de notaris gewisselde correspondentie in samenhang met overgelegde getuigenverklaringen volgt dat herfinanciering een voorwaarde was voor overname door [geïntimeerde sub 1] van de resterende aandelen in VTG en dat [geïntimeerde sub 1] , omdat die voorwaarde niet is vervuld, niet kan worden verplicht de resterende aandelen tegen de overeengekomen prijs af te nemen en dat [geïntimeerde sub 1] zich voldoende heeft ingespannen om de beoogde herfinanciering en het vervallen van de borgstelling door [appellant] te regelen.
2.15
Bij arrest van 27 november 2012 heeft dit hof geoordeeld dat overtuigend
bewijs van het bestaan van een ontbindende voorwaarde ter zake van de herfinanciering niet is geleverd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank van 31 augustus 2011 vernietigd en [geïntimeerde sub 1] alsnog veroordeeld tot betaling aan VTB van € 136.500,-,
vermeerderd met de wettelijke rente en tot medewerking aan de overdracht van de resterende aandelen in VTG. Het hof is bij de beoordeling van het hoger beroep
eveneens uitgegaan van de door [appellanten] overgelegde versie van het
gespreksverslag. Het hof overwoog:
“(…) 3.12 Door het mislukken van de herfinanciering heeft zich een situatie voorgedaan die partijen niet hadden voorzien en waarvoor zij (derhalve) ook geen voorziening hadden getroffen. Het enkele feit dat partijen kennelijk voetstoots ervan zijn uitgegaan dat het mogelijk zou zijn herfinanciering te regelen maakt die financiering nog niet tot een ontbindende voorwaarde. Overtuigend bewijs van het bestaan van die voorwaarde is in dit geding niet geleverd. (…)”
Het hof heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen voor zover deze strekten tot vergoeding van de bedragen die [appellant] aan de banken verschuldigd zal zijn en tot vergoeding van de overige schade.
2.10.
Op 24 december 2012 heeft [geïntimeerde sub 1] de koopprijs betaald voor het belang van 60% in VTG en heeft zij dit belang verkregen. Diezelfde dag is [geïntimeerde sub 2] bestuurder geworden. VTG is op 24 januari 2013 op eigen verzoek failliet verklaard. [appellant] wordt door de banken aansprakelijk gehouden voor de terugbetaling van het aan VTG verstrekte krediet.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd [geïntimeerden] , uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door [appellanten] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. Zij hebben daar - kort samengevat – aan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld door het gespreksverslag van 31 januari 2009 eenzijdig te wijzigen en dit aldus valselijk opgemaakte gespreksverslag in de kortgedingprocedure in eerste aanleg over te leggen met het oogmerk de voorzieningenrechter te misleiden. De voorzieningenrechter is hierdoor op het verkeerde been gezet en heeft in zijn vonnis van 3 september 2009 de versie van het gespreksverslag van [geïntimeerden] ten onrechte zwaar meegewogen en op basis daarvan aangenomen dat tussen partijen een ontbindende voorwaarde voor de levering van de resterende aandelen was overeengekomen. In de daarop volgende procedures is [geïntimeerde sub 1] blijven volharden in haar onjuiste standpunt dat een ontbindende voorwaarde was overeengekomen. [geïntimeerde sub 2] is als bestuurder van [geïntimeerde sub 1] persoonlijk aansprakelijk voor de geleden schade, omdat het zijn keuze was om eenzijdig documenten aan te passen en deze voor echt in het geding te brengen met geen ander doel dan de rechter te misleiden en daarmee de positie van [appellanten] te ondermijnen. Als gevolg van deze handelwijze van [geïntimeerden] hebben [appellanten] schade geleden. Die schade bestaat uit de in de diverse procedures daadwerkelijk gemaakte proceskosten, de bedragen die [appellant] aan de banken verschuldigd is, de loonkosten van [X] en kosten die samenhangen met de verbouwing van een huurpand van VTG.
3.2.
De rechtbank heeft - kort samengevat - geoordeeld dat niet vaststaat dat [geïntimeerden] het gespreksverslag hebben vervalst; dat geen causaal verband bestaat tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade, nu het gespreksverslag bij de beslissingen in de verdere procedures na het kort geding in eerste aanleg geen rol meer heeft gespeeld en ieder verband met de gevorderde overige kosten ontbreekt; het hof bij arrest van 27 november 2012 over de proceskosten en de vordering tot vergoeding van de bedragen die [appellant] aan de banken is verschuldigd reeds heeft beslist en aan die beslissing jegens [geïntimeerde sub 1] gezag van gewijsde toekomt; [geïntimeerde sub 2] in diens hoedanigheid van bestuurder van [geïntimeerde sub 1] alleen aansprakelijk kan zijn voor bedragen die [geïntimeerde sub 1] aan [appellanten] verschuldigd is en dat dat laatste niet het geval is. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] in conventie vervolgens afgewezen en [appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Het hof ziet aanleiding eerst
grief 2te bespreken waarmee [appellanten] opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat geen causaal verband bestaat tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade.
[appellanten] leggen in de kern aan hun vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld omdat zij in de tussen partijen gevoerde procedures de rechtbank en het hof hebben misleid. Zij stellen daartoe allereerst dat [geïntimeerden] het gespreksverslag van 31 januari 2009 hebben vervalst door daarin een ontbindende voorwaarde voor herfinanciering op te nemen die nooit heeft bestaan. [geïntimeerden] hebben dit vervalste verslag in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingebracht in de procedure voor de voorzieningenrechter, welke procedure tot het vonnis van 3 september 2009 heeft geleid. Daarnaast stellen [appellanten] dat [geïntimeerden] zich in de verdere procedures steeds ten onrechte op het standpunt zijn blijven stellen dat sprake was van een ontbindende voorwaarde, nu daarvan blijkens het arrest van 27 november 2012, nooit sprake is geweest. [appellanten] stellen vervolgens dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg, zonder het vervalste gespreksverslag en het onjuiste standpunt van [geïntimeerden] , de vordering tot levering van de aandelen zou hebben toegewezen. In dat geval zouden [appellanten] zich de verdere kosten van de vervolgprocedures hebben kunnen besparen en zou [appellant] niet, althans voor een lager bedrag door de banken zijn aangesproken voor de schulden van VTG onder het bancaire krediet. [geïntimeerden] hebben een en ander gemotiveerd betwist.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de onderhandelingen over de overname van de resterende aandelen de beëindiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellant] en de daarmee samenhangende noodzaak tot herfinanciering van VTG steeds een terugkerend thema is geweest. In dat kader is tussen partijen op 31 januari 2009 afgesproken dat ze er alles aan zullen doen die herfinanciering voor 1 maart 2009 rond te krijgen. In de e-mail van 13 februari 2009 schrijft [geïntimeerde sub 2] aan [A] dat het de bedoeling is dat de herfinanciering geregeld is vóór de overdracht van de aandelen. In de door [appellanten] op 20 februari 2009 afgegeven volmacht is als voorwaarde opgenomen dat op het moment van die levering een nieuwe kredietfaciliteit voor VTG zou zijn afgesloten. Ook na 1 maart 2009 is tussen partijen en de notaris nog gecorrespondeerd over de (on)mogelijkheid om herfinanciering te verkrijgen en de vraag of dat aan levering van de aandelen in de weg zou staan.
3.5
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat niet onbegrijpelijk is dat [geïntimeerde sub 1] in de diverse procedures het verweer heeft gevoerd dat zij niet aan levering van de aandelen hoefde mee te werken zolang voor het aan VTG verstrekte bancaire krediet geen herfinanciering was verkregen. Dat het hof in het arrest van 27 november 2012 tot het oordeel is gekomen dat geen overtuigend bewijs is geleverd dat het uitblijven van herfinanciering tussen partijen als een ontbindende voorwaarde zou hebben te gelden, maakt dat niet anders. Dat [geïntimeerde sub 1] er in hoger beroep niet in is geslaagd voldoende bewijs te leveren van het bestaan van die ontbindende voorwaarde, sluit immers niet uit dat [geïntimeerde sub 1] , zoals zij ook stelt, te goeder trouw kan hebben gemeend dat een dergelijke voorwaarde wel was overeengekomen. Dat [geïntimeerde sub 1] zich in de tegen [appellanten] gevoerde procedures bij wege van verweer op het bestaan van de door haar gestelde ontbindende voorwaarde heeft beroepen, is dan niet onrechtmatig jegens [appellanten]
3.6
Het hof stelt vervolgens vast dat de door [geïntimeerde sub 1] in de kort gedingprocedure bij de rechtbank overgelegde versie van het gespreksverslag in de vervolgprocedures, te weten bij het hof in (spoed-)kort geding alsmede bij de rechtbank en het hof in de bodemzaak, geen rol meer heeft gespeeld. In die procedures is immers steeds uitgegaan van de door [appellanten] overgelegde versie van het gespreksverslag en de in die procedures telkens genomen beslissingen zijn blijkens de motivering daarvan niet (alleen) op het gespreksverslag gebaseerd. Dit betekent dat ook indien met [appellanten] zou worden aangenomen dat [geïntimeerden] het gespreksverslag hebben vervalst - hetgeen [geïntimeerden] betwisten - de daaruit gevolgde misleiding uitsluitend van invloed kan zijn geweest op de door de voorzieningenrechter op 3 september 2009 genomen beslissing.
3.7
Blijkens het vonnis van 3 september 2009 heeft de voorzieningenrechter bij zijn beslissing vooropgesteld dat een vordering tot nakoming in kort geding alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert (rov. 4.1). Op die basis heeft de voorzieningenrechter vervolgens het verweer van [geïntimeerde sub 1] beoordeeld. Uit het vonnis volgt dat de voorzieningenrechter daarbij zijn oordeel niet slechts heeft gebaseerd op het volgens [appellanten] vervalste deel van het gespreksverslag. De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel immers uitdrukkelijk ook het feit dat de noodzaak tot herfinanciering en ontslag van [appellant] uit de hoofdelijkheid tussen partijen een steeds terugkerend thema is geweest alsmede de e-mail van [geïntimeerde sub 2] van 13 februari 2009 en de in de door [appellant] op 20 februari 2009 afgegeven volmacht opgenomen voorwaarde (rov. 4.2). Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat ook de na 2 maart 2009 nog gevoerde correspondentie, te weten de brief van [appellant] van 9 maart 2009, het e-mailbericht van notaris [A] van 16 maart 2009 en de mededeling in de brief van de raadsman van [appellanten] van 27 juli 2009, er op duidt dat sprake was van een voorwaarde zonder welke geen overdracht zou plaatsvinden (rov. 4.3). Dit alles heeft de voorzieningenrechter tot de slotsom geleid dat zonder een nader onderzoek naar de feiten, niet geoordeeld kon worden dat het verweer van [geïntimeerde sub 1] , inhoudende dat het verkrijgen van herfinanciering een voorwaarde was voor overdracht van de aandelen, kennelijk ongegrond was (rov. 4.4). Aldus rust het oordeel van de voorzieningenrechter op meerdere pijlers die, ook los van het gespreksverslag tot het oordeel kunnen leiden dat het verweer van [geïntimeerde sub 1] niet op voorhand kennelijk ongegrond moet worden geacht.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden, op basis van hetgeen [appellanten] daartoe in de onderhavige procedure hebben gesteld, niet kan worden aangenomen dat de voorzieningenrechter de door [appellanten] gevorderde voorzieningen zonder de gestelde misleiding wèl zou hebben toegewezen. Dit betekent dat er onvoldoende (causaal) verband bestaat tussen de gestelde misleiding en in de diverse procedures daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Ditzelfde geldt voor de gevorderde schade bestaande uit de bedragen die [appellant] aan de banken verschuldigd is, de loonkosten van [X] en kosten die samenhangen met de verbouwing van een huurpand van VTG, daargelaten dat [appellanten] onvoldoende gemotiveerd hebben uiteengezet hoe deze schade het gevolg is van de gestelde misleiding.
3.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief tegen het oordeel van de rechtbank dat geen causaal verband bestaat tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade, faalt. Bij gebreke van causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige gedragingen en de beweerdelijk geleden schade zijn de vorderingen van [appellanten] reeds daarom niet toewijsbaar. De overige grieven behoeven dan geen bespreking meer. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 704,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. A.M.P Geelhoed, L.R. van Harinxma thoe Slooten en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.