ECLI:NL:GHAMS:2015:4817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.158.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verval van recht op memorie van grieven en proceskostenverzoek

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep waarin de appellante, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rosier, in geschil is met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.C.M. Schipper. De zaak is een vervolg op een tussenarrest van 27 oktober 2015, waarin het hof de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv heeft toegepast. Dit leidde ertoe dat, ondanks het te laat betalen van het griffierecht door de appellante, de geïntimeerde geen ontslag van instantie werd verleend. Het hof had eerder besloten om de appellante een termijn van twee weken te geven om het verzuim te herstellen en alsnog van grieven te dienen. De geïntimeerde verzocht het hof om het reeds verleende verval van het recht op memorie van grieven te handhaven en terug te komen van het eerdere arrest. Het hof overweegt dat er geen aanleiding is om terug te komen van het eerdere arrest, omdat er geen waarschuwing was gegeven voor het overschrijden van de termijn voor het indienen van grieven. Het hof wijst het verzoek van de geïntimeerde af en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.248/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2958661 CV EXPL 14-1397
arrest van de meervoudige burgerlijk kamer van 17 november 2015
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C.M. Schipper te Hoofddorp.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 27 oktober 2015 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Bij dat arrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 10 november 2015 voor het nemen van een memorie van grieven.
Geïntimeerde heeft bij H16-formulier van 28 oktober 2015 op de rol van 10 november 2015 het hof verzocht tot herstel over te gaan en alsnog eindarrest te wijzen, met veroordeling van appellante in de proceskosten.
In aanvulling hierop heeft geïntimeerde bij brief van 29 oktober 2015 het hof verzocht om, voor het geval dat niet wordt teruggekomen van het arrest van 27 oktober 2015, reeds nu te bepalen dat slechts van grieven gediend zal kunnen worden, indien zekerheid is gesteld voor de volledige te verwachten proceskosten die aan geïntimeerde zullen moeten worden voldaan wanneer zij in hoger beroep gelijk krijgt, waarbij geïntimeerde aanspraak maakt op vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte kosten.
Bij faxbericht van 9 november 2015 heeft appellante gereageerd op het verzoek van geïntimeerde.
Appellante heeft op 10 november 2015 een memorie van grieven genomen.
Arrest is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Bij genoemd tussenarrest van 27 oktober 2015 heeft het hof de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv toegepast. Dit had tot gevolg dat, hoewel appellante het griffierecht drie dagen te laat had voldaan, aan geïntimeerde geen ontslag van instantie werd verleend. Vervolgens is het hof bij dat arrest teruggekomen van de beslissing van 9 december 2014 tot het aan appellante verlenen van verval van het recht op het nemen van een memorie van grieven. Aan appellante is een termijn van twee weken verleend om het verzuim te herstellen en alsnog van grieven te dienen. Het hof heeft overwogen daartoe reden te zien naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1075).
2.2.
Thans verzoekt geïntimeerde het hof het reeds verleende verval (alsnog) te handhaven en in zoverre terug te komen van het arrest van 27 oktober 2015. Daartoe heeft geïntimeerde, kort gezegd, aangevoerd dat de termijn voor het indienen van memories doorloopt gedurende de vierwekentermijn voor het betalen van het griffierecht, dat voor appellante na de (te late) betaling van het griffierecht op 28 november 2014 nog voldoende tijd resteerde voor het dienen van grieven op 9 december 2014 en dat, nu op die datum niet van grieven is gediend, toen terecht verval is verleend. Volgens geïntimeerde deden zich hier, anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015, geen zeer bijzondere omstandigheden voor waarin door het hof van die bindende eindbeslissing kon worden teruggekomen.
2.3.
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen van het arrest van 27 oktober 2015 en overweegt daartoe als volgt. Uit genoemd arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015 volgt dat in een geval als het onderhavige, waarin op basis van het van toepassing zijnde Pilotreglement één termijn voor grieven wordt verleend die niet wordt verlengd, bij overschrijding van die termijn zonder daaraan voorafgaande waarschuwing, alle belangen afwegende, geen verval mag worden verleend, maar een (korte) nadere termijn moet worden gegeven om het verzuim te herstellen. Nu een dergelijke waarschuwing in casu niet is gegeven, diende aan appellante een nadere termijn voor het nemen van een memorie van grieven te worden verleend en diende dientengevolge te worden teruggekomen van de beslissing tot het aan appellante verlenen van verval van het recht daarop. Dat het tussenarrest in deze zaak, zoals geïntimeerde in de brief van 29 oktober 2015 nog naar voren heeft gebracht, veelvuldig is aangehouden waardoor geïntimeerde er gedurende een aanzienlijke periode vanuit is gegaan dat zij geen verweer hoefde te voeren, valt te betreuren, maar leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.
Ten aanzien van hetgeen geïntimeerde in de brief van 29 oktober 2015 verder nog heeft verzocht, overweegt het hof dat zekerheidstelling voor de proceskosten niet op deze wijze kan worden gevraagd en dat bovendien het bepaalde in artikel 353 lid 2 Rv eraan in de weg staat dat appellante als oorspronkelijk gedaagde gehouden wordt tot het - ingevolge een eventuele daartoe strekkende incidentele vordering - stellen van zekerheid voor de kosten van het hoger beroep.
2.5.
Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door geïntimeerde.

3.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van geïntimeerde af;
verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2015 voor het nemen van een memorie van antwoord door geïntimeerde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.