ECLI:NL:GHAMS:2015:4816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
200.156.154/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van expert bij schadevaststelling na brand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van Knipmeijer Expertises B.V. door [appellant], die schadevergoeding eist na een brand in zijn woning en appartementencomplex. De brand vond plaats in de nacht van 27 op 28 oktober 2008, waarna [appellant] schadevergoeding heeft aangevraagd bij zijn verzekeraar, N.V. Interpolis Schade. Interpolis benoemde een expert, [X], terwijl [appellant] Knipmeijer als expert aanstelde. De schade werd vastgesteld op € 2.101.457, inclusief architectenkosten. Echter, er ontstond onenigheid over de hoogte van de kosten, met name de extra kosten die voortvloeiden uit overheidsvoorschriften. Knipmeijer stelde deze kosten vast op € 85.000, terwijl [appellant] beweerde dat deze kosten veel hoger waren, namelijk € 205.304,83.

In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat de door Interpolis uitgekeerde schadevergoeding niet toereikend was. [Appellant] ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat hij ook in hoger beroep niet aan zijn bewijslast had voldaan. Het hof bevestigde dat de schadevergoeding die door Interpolis was uitgekeerd, inclusief de extra kosten, voldoende was om de schade te dekken. Het hof oordeelde dat Knipmeijer niet verwijtbaar had gehandeld en dat de vorderingen van [appellant] niet konden slagen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 17 november 2015 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.156.154/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/552246/HA ZA 13-1608
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 november 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats]
appellant,
advocaat: mr. M. Latuputty te Amsterdam,
tegen
KNIPMEIJER EXPERTISES B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Knipmeijer genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Knipmeijer als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte aan de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte aan de zijde van Knipmeijer.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – kort gezegd:
1. voor recht zal verklaren dat Knipmeijer aansprakelijk is voor de schade van [appellant] ;
2. Knipmeijer zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 61.398,83, vermeerderd met wettelijke rente;
3. Knipmeijer zal veroordelen tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten groot € 7.490,87, vermeerderd met wettelijke rente;
4. Knipmeijer zal veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van de schade groot € 7.869,23, vermeerderd met wettelijke rente;
5. Knipmeijer zal veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Knipmeijer heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente,
alsmede Knipmeijer zal veroordelen in de kosten van de beide instanties en de nakosten.
Knipmeijer heeft geconcludeerd tot – kort gezegd – bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de gedingkosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze vaststelling is in hoger beroep niet in geschil en dient derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig zijn deze feiten aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1
Deze zaak betreft – zakelijk samengevat – het volgende:
a. [appellant] is eigenaar van een woning met daarachter een appartementencomplex gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . In de nacht van 27 op 28 oktober 2008 zijn de woning en het appartementencomplex afgebrand, waardoor schade is ontstaan;
b. [appellant] was voor deze schade verzekerd bij N.V. Interpolis Schade (hierna Interpolis te noemen). Voor de schadebegroting overeenkomstig de polis heeft Interpolis [X] benoemd ( hierna [X] te noemen). [appellant] heeft [Y] , statutair bestuurder van en handelende namens Knipmeijer, als expert aangewezen. In de Akte van benoeming expert van 7 november 2008 staat, voor zover hier van belang:
“Als uitsluitend bewijs van de omvang van de schade overeenkomstig de polis wordt een taxatie gemaakt door twee deskundige experts, waarvan de verzekerde en de verzekeraar er ieder één benoemen. (…) De aangewezen experts benoemen voor aanvang van hun werkzaamheden als derde expert [Z] , Lengkeek, Laarman & de Hosson. Laatstgenoemde stelt bij gebrek aan overeenstemming de omvang van de schade vast binnen de grenzen van de taxaties van de benoemde experts. (…)”;
c. op 5 juni 2009 hebben Knipmeijer en [X] een akte van taxatie ondertekend . [appellant] heeft de akte mede ondertekend en heeft daarbij geschreven:|”accoord onder voorbehoud van uit te voeren aanpassingen op last van de overheid”. In de akte is de schade vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.101.457,-. Het architectenhonorarium is daarin begroot op 2 procent van de bouwkosten en de extra kosten op last van de overheid zijn buiten de akte van taxatie gebleven;
d. bij brief van 5 november 2010 heeft Knipmeijer aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:
“De heer [X] en ondergetekende hebben de extra kosten, die gemaakt hadden moeten worden om het bestaande complex in de oorspronkelijke staat terug te bouwen, vastgesteld op een bedrag van € 85.000,- (…)”;
e. bij brief van 20 november 2010 heeft [appellant] aan Knipmeijer geschreven, voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van Uw brief van 5 november jl. bericht ik U als volgt. Gedurende enige tijd hebben wij onenigheid over de wijze van vaststelling van de extra kosten als gevolg van de bij overheid verplichte verbeteringen, wijzigingen, noodvoorzieningen en veiligheidsmaatregelen bij de herbouw van mijn woning/appartementen. Hoewel ik meerdere malen heb getracht er samen met U uit te komen, is voor mij vast komen te staan dat dit niet gaat lukken. Vanwege deze vertrouwensbreuk heb ik – in samenspraak met Interpolis – besloten een nieuwe expert aan te wijzen. De nieuwe expert (..) zal per omgaande Uw taken overnemen. (…)”;
f. bij brief van 24 mei 2011 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] Knipmeijer aansprakelijk gesteld voor de volgens haar onjuist begrote architectenkosten;
g. op 25 juli 2012 heeft Lengkeek Expertises in opdracht van [appellant] een expertiserapport opgesteld. In dat rapport – dat in het vonnis waarvan beroep onder 2.7 wordt geciteerd – wordt onder het hoofd “3. Beoordeling architectenhonorarium” onder meer geconcludeerd dat een concrete schadeberekening zou hebben geleid tot een begroting van de schadepost architectenhonorarium ad € 96.005,- inclusief BTW, een verschil van € 58.742,- ten opzichte van de daadwerkelijk begrote schade;
h. tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd – samengevat – dat voor recht zal worden verklaard dat Knipmeijer aansprakelijk is voor de schade van [appellant] , door deze geleden als gevolg van het door toedoen van Knipmeijer en in strijd met hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend schade-expert mocht worden verwacht te laag begroten van het architectenhonorarium en van de extra kosten op last van de overheid, alsmede dat Knipmeijer zal worden veroordeeld terzake aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 180.707,39 vermeerderd met rente en kosten.
Na tegen die vorderingen door Knipmeijer gevoerd verweer heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep op de daarin vermelde gronden de vorderingen van [appellant] afgewezen en deze in de gedingkosten veroordeeld. Tegen die beslissingen en de gronden waarop zij rusten komt [appellant] door middel van de grieven op.
3.2.
Hetgeen [appellant] in hoger beroep vordert, is hiervoor onder 1 vermeld. Met betrekking tot de grieven en die vordering wordt het volgende overwogen.
3.3.
De vordering van [appellant] tegen Knipmeijer is daarop gebaseerd – zakelijk samengevat – dat [appellant] niet overeenkomstig de bepalingen van de door hem bij Interpolis afgesloten verzekeringspolis volledig is schadeloos gesteld, aangezien hij bij de herbouw van zijn afgebrande perceel met opstallen financieel niet is uitgekomen met het bedrag dat hem door Interpolis is uitgekeerd, alsmede dat dat aan Knipmeijer als in zijn opdracht handelende verzekeringsexpert valt verwijten, aangezien deze zich niet – zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verzekeringsexpert mocht worden verwacht – voldoende heeft ingespannen om tot vaststelling van de werkelijke schade overeenkomstig de verzekerde herbouwwaarde te geraken.
Knipmeijer heeft tegen die vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd gemotiveerd verweer gevoerd.
In dat verband dient allereerst te worden vastgesteld of, en zo ja, om welke reden(en) en tot welk bedrag de door Interpolis aan [appellant] betaalde verzekeringsuitkering voor de herbouw niet toereikend is geweest. [appellant] stelt dat in het door Knipmeijer en [X] opgemaakte taxatierapport de architectkosten en extra kosten vanwege door de overheid verlangde voorzieningen te laag zijn begroot en meent – blijkens zijn stellingen – dat indien hij tegenover de betwisting door Knipmeijer die stellingen bewijst, daarmee vaststaat dat hij – [appellant] – van Interpolis een te lage uitkering heeft ontvangen, aangezien deze de kosten van herbouw dan niet dekt. Die stelling is echter onjuist. Zelfs als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat een of beide genoemde posten door Knipmeijer en [X] te laag zijn begroot, dan sluit dat immers niet uit dat in de verzekeringsuitkering voor zover die de overige posten betreft compensatie wordt gevonden voor de genoemde, beweerdelijk te laag begrote posten, aldus dat de verzekeringsuitkering niettemin de verzekerde schade, te weten herbouw van het oorspronkelijke pand, als gevolg van de brand dekt, zoals Knipmeijer ook aanvoert.
3.4.
Tussen partijen staat vast dat in de akte van taxatie de schade is vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.101.457,- met inbegrip van een architectenhonorarium van 2% van de bouwkosten. Uit de stukken valt af te leiden dat genoemd bedrag door Interpolis aan [appellant] is betaald. Tevens staat vast dat de extra kosten op last van de overheid buiten de akte van taxatie zijn gebleven. Uit de hiervoor onder 3.1 sub d genoemde brief van 5 november 2010 valt af te leiden dat Knipmeijer en [X] die kosten op een bedrag van € 85.000,- hebben vastgesteld. Uit de stukken valt af te leiden dat ook dat laatste bedrag als verzekeringsuitkering door Interpolis aan [appellant] is voldaan.
In het vonnis waarvan beroep onder 4.1 en 4.2 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet heeft gesteld hoe groot zijn werkelijk voor de herbouw gemaakte kosten zijn geweest, en ter comparitie in eerste aanleg desgevraagd heeft meegedeeld dat deze kosten zijn uitgekomen op het door Interpolis uitgekeerde schadebedrag plus een bedrag van € 200.000,- voor welk bedrag hij een extra hypotheek heeft moeten nemen.
De rechtbank heeft daar aan toegevoegd dat [appellant] geen concrete en verifieerbare informatie in het geding heeft gebracht over de door hem gemaakte kosten voor de herbouw, zodat niet inzichtelijk is dat de door de verzekeraar uitgekeerde schadepenningen de werkelijke herbouwkosten niet hebben gedekt. Evenmin is – aldus de rechtbank – tegenover de betwisting door Knipmeijer door [appellant] met bewijsstukken gestaafd dat hij een extra hypotheek heeft moeten nemen ter financiering van de herbouw.
3.5.
Tegen deze overwegingen is [appellant] met grief VI opgekomen, maar tevergeefs, omdat het hof zich bij die overwegingen aansluit. Ook in hoger beroep is [appellant] in gebreke gebleven die gegevens te verschaffen. Weliswaar heeft hij als productie 53 bij memorie van grieven een – niet gedateerd en niet ondertekend – stuk getiteld “Overzicht herinvestering” overgelegd met daarop vermeld - zo begrijpt het hof - een groot aantal aan begunstigden betaalde althans door deze aan [appellant] in rekening gebrachte bedragen, sluitend op een totaalbedrag van € 2.278.363,31, met inbegrip van een post “eigen arbeid 1600 uur à € 30,-” groot € 48.000,-, doch Knipmeijer heeft de bruikbaarheid en juistheid van dat stuk gemotiveerd bestreden. Knipmeijer heeft daartoe onder meer aangevoerd – zie conclusie van antwoord onder 19 – dat [appellant] na de sloop een volledig nieuw pand heeft laten ontwerpen en bouwen, dat luxueuzer is en betere voorzieningen kent dan het pand vóór de brand, alsmede dat het ontwerp en de aard van het nieuwe gebouw sterk afwijken van het pand vóór de brand. Het hof constateert dat een deugdelijke toelichting op de inhoud van genoemde productie 53, waaronder een toelichting wie de daarin genoemde begunstigden zijn, wat zij in het kader van de herbouw hebben verricht en/of waarom de daar genoemde bedragen aan die begunstigden zijn betaald of toegezegd, door [appellant] niet is gegeven. Weliswaar heeft [appellant] onder 230 in de memorie van grieven een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot de kosten van herbouw van het complex door overlegging van alle aanwezige facturen, mails en kostenoverzichten, welk bewijsaanbod [appellant] in zijn akte van 31 maart 2015 onder 11 en volgende nog eens heeft herhaald, doch dat bewijsaanbod is niet toereikend. Het had immers op de weg van [appellant] gelegen, zeker in hoger beroep en na hetgeen de rechtbank mede in verband met het door Knipmeijer gevoerde verweer terzake had overwogen, reeds bij memorie van grieven gespecificeerd en gedocumenteerd toe te lichten op welke wijze de herbouw heeft plaatsgevonden en wat daartoe noodzakelijk was, alsmede wie daarbij zijn ingeschakeld en voor welke bedragen, met inbegrip van de in verband met de herbouw wegens overheidseisen betaalde bedragen. [appellant] betwist in zijn memorie van grieven onder 195 echter uitdrukkelijk dat hij gehouden is inzichtelijk te maken dat de door Interpolis uitgekeerde schadepenningen de werkelijke kosten voor herbouw niet hebben gedekt. Hij geeft overeenkomstig dit standpunt dan ook geen toelichting en volstaat met overlegging van productie 53 en een bewijsaanbod. Nu [appellant] aldus niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt echter niet toegekomen aan zijn bewijsaanbod. Reeds daarop stranden de vorderingen van [appellant] , aangezien in rechte niet is komen vast te staan dat [appellant] als gevolg van een te geringe verzekeringsuitkering schade heeft geleden.
3.6.
Aanvullend wordt – ten overvloede – nog het volgende opgemerkt.
3.6.1.
Met betrekking tot de vaststelling van de architectkosten in de akte van taxatie op 2% van de bouwkosten – bedoeld zullen zijn de “kosten architect en begeleiding” die (met dit percentage ) staan vermeld op bladzijde 21 van het stuk gedateerd
27 november 2010 dat achter de akte van taxatie (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) is gevoegd – heeft [appellant] onder meer in zijn grieven II en III naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte zijn stelling heeft verworpen dat Knipmeijer die kosten verwijtbaar te laag heeft begroot.
Die grieven moeten worden verworpen.
Ter comparitie in eerste aanleg heeft Knipmeijer terzake het volgende toegelicht:
“U vraagt mij naar het proces dat ten grondslag heeft gelegen aan de taxatie. Ik zeg U daarop het volgende. Onder het woonhuis zat geen fundering. Erachter was een bedrijfspand waarin appartementen waren gemaakt. [X] en ik hebben op basis van de door mij gecorrigeerde begroting van [A] (hof: een met instemming van [appellant] ingeschakeld bouwbedrijf) een vergelijk gezocht. Dat is een kwestie van geven en nemen. In eerste instantie is een percentage van 4,8% voor de architectkosten gehandhaafd. We hebben toen de twee begrotingen van [A] opgeteld en kwamen op € 2,6 miljoen, dat was inclusief de fundering. Toen schrokken we. We stelden vast dat voor de fundering geen polisdekking bestond. Met 2% architectkosten kwamen we op € 1,94 miljoen. Dat is een heel goed bedrag in aanmerking genomen dat het oktober 2008 was, net vóór de crisis. Nadien kon je goedkoper bouwen. In deze onderhandelingen is € 1,94 miljoen een reëel bedrag, het is 62% hoger dan de verzekerde som van € 1,2 miljoen. (…)” [appellant] heeft niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, betwist dat de onderhandelingen tussen [appellant] en [X] in die zin zijn gevoerd en evenmin voldoende feiten gesteld die – indien zij zouden komen vast te staan – de conclusie rechtvaardigen dat Knipmeijer voetstoots met een verlaging van het percentage naar 2% akkoord is gegaan en dat een redelijk bekwame en redelijk handelende voor de verzekerde optredende expert zich in de omstandigheden zoals die zich hier voordeden niet aldus had mogen opstellen en aan een (veel) hoger percentage dan 2% voor de architectkosten had behoren vast te houden. Daar komt nog bij dat indien Knipmeijer het percentage van 4,8% had willen handhaven of zelfs een nog hoger percentage had willen bedingen, geheel ongewis is of [X] namens Interpolis daarmee had ingestemd en al evenzeer of – bij inschakeling van een derde expert conform de polisvoorwaarden – een derde expert een dergelijk hoger percentage eveneens voor zijn rekening had willen nemen. Uit de door [appellant] in het geding gebrachte gegevens volgt dat niet, ook niet uit de inhoud van het in zijn opdracht uitgebrachte rapport Lengkeek, dat hiervoor onder 3.1. sub g is genoemd, noch uit de e-mail van 29 maart 2011 van de Knipmeijer opgevolgde expert [B] van Troostwijk Expertises (productie 23 van [appellant] in eerste aanleg).
3.6.2.
Met betrekking tot de post extra kosten in verband met eisen van de overheid wordt nog het volgende overwogen.
[appellant] stelt dat hij bij de herbouw voor een bedrag van € 205.304,83 extra kosten heeft gemaakt in verband met regels van de overheid. Hij voert aan dat Knipmeijer ten onrechte en in strijd met hetgeen door [appellant] van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verzekeringsexpert mocht worden verwacht deze post op een bedrag van (slechts) € 85.000,- heeft begroot en aldus – blijkens zijn hiervoor onder 3.1 sub d genoemde brief van 5 november 2010 – samen met [X] heeft vastgesteld, alsmede dat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep onder 4.4. en volgende ten onrechte zijn hierop betrekking hebbende post niet toewijsbaar heeft geacht. Hierop hebben de grieven I, IV en V betrekking.
Ook deze grieven kunnen niet slagen.
In de eerste plaats geldt dat [appellant] het genoemde bedrag van € 205.304,85 niet – zoals op zijn weg had gelegen – genoegzaam heeft gespecificeerd, gedocumenteerd en toegelicht, zodat niet valt na te gaan om welke overheidsvoorschriften en kosten het hier precies is gegaan, of die in het kader van de herbouw van het afgebrande pand noodzakelijk waren en of het bedrag van € 85.000,- daarvoor niet voldoende dekking bood. Aanvullend kan nog worden opgemerkt dat blijkbaar ook de door [appellant] als opvolger van Knipmeijer benoemde expert [B] van Troostwijk Expertises de bewuste post eveneens op € 85.000,- heeft getaxeerd, nu Knipmeijer dat bij conclusie van antwoord onder 94 heeft gesteld en [appellant] dat in deze procedure niet heeft betwist en ook niet heeft gesteld dat (ook) [B] het daarbij bij het verkeerde eind had.
3.7.
Nu geen van de grieven doel treft, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gesteld in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Knipmeijer begroot op € 5.114,00 aan verschotten en € 5.922,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan, en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, A. Bockwinkel en C.A.J. van Yperen en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.