ECLI:NL:GHAMS:2015:47

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
200.159.280-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens het ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. Appellante had in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2014 te vernietigen, waarbij de rechtbank de schuldsaneringsregeling tussentijds had beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat appellante nieuwe schulden had laten ontstaan, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 6 januari 2015 heeft appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij verwees naar ingrijpende persoonlijke omstandigheden, zoals de ziekenhuisopname van haar dochter en de gevolgen daarvan voor haar financiële situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat appellante gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan, met een totaalbedrag van € 2.479,45. Het hof oordeelde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij aan haar verplichtingen voldeed en dat de nieuwe schulden als bovenmatig moesten worden aangemerkt. Ondanks de door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden, oordeelde het hof dat deze niet konden leiden tot een ander oordeel over haar verwijtbaarheid. Het hof heeft de tekortkomingen van appellante als ernstig en verwijtbaar aangemerkt, waardoor de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en stelde dat appellante niet had aangetoond dat zij in staat was om haar schulden binnen de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling af te lossen.

De beslissing van het hof houdt in dat appellante niet in aanmerking komt voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank om de regeling tussentijds te beëindigen wordt bevestigd. Dit arrest biedt inzicht in de strikte eisen die aan schuldenaren worden gesteld binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het ontstaan van nieuwe schulden tijdens deze regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.159.280/01
insolventienummer rechtbank Noord-Holland : C/15/427/2011 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 januari 2015
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat:
mr. A.E. Martinez Linnemannte [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij per fax op 11 november 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2014, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2015. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Martinez Linnemann voornoemd, die het verzoekschrift nader heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, […] , verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het verslag van de bewindvoerder van 29 december 2014, met bijlagen. [appellante] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarbij de op haar vanaf 21 juni 2011 toepasselijke schuldsaneringsregeling tussentijds werd beëindigd, te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de zeer ingrijpende gebeurtenissen die zich in augustus 2014 in het leven van [appellante] hebben voorgedaan. In augustus 2014 is de dochter van [appellante] opgenomen in het ziekenhuis, waar zij heeft moeten vechten voor haar leven. Nadat de dochter van [appellante] weer naar huis mocht, is door jeugdzorg besloten dat [appellante] tijdelijk niet in haar woning mocht komen, waar haar echtgenoot op dat moment verbleef. [appellante] heeft een zeer traumatische periode doorgemaakt. Desondanks heeft [appellante] de bewindvoerder begin september 2014 alle gevraagde stukken, opgestuurd. Daarnaast heeft [appellante] betalingsregelingen getroffen in verband met de nieuw ontstane schulden. Sinds november 2014 lost [appellante] op de schuld aan Fa-Med een bedrag van € 20,= per maand af en op de schuld aan Zilveren Kruis een bedrag van € 33,89. Daarbij komt dat de echtgenoot van [appellante] inmiddels een betaalde dienstbetrekking heeft gevonden. Met de hieruit te verkrijgen inkomsten, zullen de nieuwe schulden versneld kunnen worden afgelost. Bovendien ligt het in de verwachting dat het verkrijgen van een dienstbetrekking door de echtgenoot van [appellante] er toe zal leiden dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, nu het ontbreken daarvan voor de rechtbank aanleiding was zijn eerder gedane verzoek tot toelating af te wijzen. Het kan [appellante] verder niet worden verweten dat zij een schuld aan Fa-Med heeft laten ontstaan, nu zij gedwongen was gespecialiseerde zorg te ondergaan voor haar rug en tanden, aldus steeds [appellante] . [appellante] vindt het stuitend dat de bewindvoerder nu wederom een verzoek tot tussentijdse beëindiging heeft gedaan, terwijl de rechtbank nu juist bij vonnis van 8 april 2014 de duur van de schuldsaneringsregeling heeft verlengd met een periode van twaalf maanden en deze periode thans nog niet is verstreken. [appellante] is ondanks de vele tegenslagen die zij heeft gehad, hard bezig haar leven weer op orde te krijgen. Zij is ervan overtuigd dat zij de nieuwe schulden voor het einde van de schuldsanering zal hebben ingelost en dat zij zich aan alle verplichtingen in de schuldsaneringsregeling heeft gehouden en hieraan in de toekomst ook zal blijven voldoen. De sanctie van het beëindigen van de schuldsaneringsregeling is disproportioneel, aldus steeds [appellante] .
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. [appellante] heeft gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden aan Bosveld inzake Fa-Med, Zilveren Kruis en Eneco laten ontstaan. Hoewel de totale schuld op het moment van de beëindigingszitting van 25 maart 2014 nog € 1.580,18 bedroeg, is deze thans opgelopen tot € 2.479,45. Niet gebleken is dat de schulden na de zitting van 21 oktober 2014 zijn verminderd. De bewindvoerder heeft een week voor het opstellen van haar verslag van 29 december 2014 nog telefonisch contact gehad met genoemde schuldeisers waaruit haar slechts is gebleken van een betalingsregeling met Fa-med van € 20,= per maand. Verder heeft de bewindvoerder geen bewijzen ontvangen waaruit blijkt dat de echtgenoot van [appellante] een betaalde dienstbetrekking heeft en hoeveel inkomsten hiermee zullen worden verkregen, aldus steeds de bewindvoerder. De bewindvoerder verwacht niet dat [appellante] haar schulden vóór juni 2015 zal hebben ingelopen en heeft geadviseerd het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieplicht niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Uit het verslag van de bewindvoerder en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat [appellante] verwijtbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Gebleken is dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor een totaalbedrag van € 2.479,45 aan nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waaronder een schuld van € 706,94 aan Bosveld inzake Fa-Med, een schuld van € 1.005,= aan Zilveren Kruis en een schuld van € 767,51 aan Eneco. Gelet op de (totale) omvang van de nieuwe schulden, worden deze als bovenmatig aangemerkt. Hoewel [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven dat zij de schuld aan Eneco betwist, heeft zij deze betwisting onvoldoende onderbouwd. Verder heeft [appellante] geen bewijzen overgelegd van de door haar gestelde betalingsregeling met Zilveren Kruis en heeft zij evenmin aan de hand van stukken aangetoond hoeveel de schulden thans - na aflossing - nog bedragen. Verder heeft [appellante] geen arbeidsovereenkomst of andere schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat haar echtgenoot inmiddels een betaalde dienstbetrekking heeft verkregen, hoeveel hij met deze vermeende dienstbetrekking verdient dan wel zal gaan verdienen, en evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt hoe deze omstandigheid zal leiden tot afbetaling van de schulden binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling, althans vóór juni 2015. Op 25 maart 2014 heeft op verzoek van de bewindvoerder een tussentijdse beëindigingszitting plaatsgevonden onder meer in verband met het ontstaan van nieuwe schulden. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank de regeling met twaalf maanden verlengd om [appellante] de kans te geven aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen alsnog te voldoen. Desondanks zijn de schulden na laatstgenoemde zitting van maart 2014 onbetaald gelaten en opgelopen door rente. Gelet op de haar geboden kans valt niet in te zien waarom [appellante] , naar zij heeft gesteld, eerst vanaf november 2014 is aangevangen met het aflossen van de schulden. Het hof acht niet aannemelijk dat de nieuwe schulden binnen de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, althans vóór juni 2015 zullen kunnen worden ingelost, gelet op de omvang ervan en de omstandigheid dat ter zake door [appellante] geen concreet en reëel met stukken onderbouwd aflossingsplan is overgelegd.
2.5
Bovengenoemde tekortkoming vormt een voldoende aanwijzing dat bij [appellante] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkoming valt [appellante] een verwijt te maken, zodat deze aan haar kan worden toegerekend. Het feit dat de nieuwe schulden verband houden met door haar gemaakte noodzakelijke medische kosten kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook de door [appellante] gestelde persoonlijke omstandigheden leiden niet ertoe dat zij ter zake van de nieuwe schulden geen verwijt kan worden gemaakt. De genoemde tekortkoming, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kan blijven, is naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.