ECLI:NL:GHAMS:2015:4658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.160.875/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Deltacell B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin het ontslag van [geïntimeerde] als kennelijk onredelijk werd beoordeeld. Deltacell, een biotechnologiebedrijf, had [geïntimeerde] ontslagen en hem aan een concurrentiebeding gehouden, wat het hof als onredelijk oordeelde. De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] was van 1 maart 2003 tot 1 oktober 2013 in dienst bij Deltacell als wetenschappelijk directeur. Deltacell had in 2013 een ontslagvergunning aangevraagd voor alle werknemers, waaronder [geïntimeerde], omdat het bedrijf niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Het UWV verleende de ontslagvergunning op 18 juni 2014. Deltacell beëindigde de arbeidsovereenkomst op 27 juni 2013, maar het concurrentiebeding en het boetebeding werden geschorst door de kantonrechter. In hoger beroep vorderde [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en schadevergoeding. Het hof oordeelde dat Deltacell onredelijke gronden had om [geïntimeerde] aan het concurrentiebeding te houden, vooral omdat het bedrijf zijn activiteiten al had gestaakt en de kans op een overname door Resem B.V. onduidelijk was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Deltacell tot betaling van € 135.000,- aan schadevergoeding, inclusief kosten voor outplacement. Deltacell werd ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.875/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 2893580/CV EXPL 14-3033
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake
DELTACELL B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord (gemeente Velsen),
appellante,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.S. Hagemann te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Deltacell en [geïntimeerde] genoemd.
Deltacell is bij dagvaarding van 20 november 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 25 september 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Deltacell als gedaagde.
Bij arrest van 16 december 2014 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgehad op 3 maart 2015.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 september 2015 doen bepleiten, Deltacell door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en [geïntimeerde] door mr. Hagemann voornoemd. Mr. Hagemann heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Deltacell heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Deltacell in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep.
Deltacell heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” (a t/m o) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In grief 1 heeft Deltacell klachten naar voren gebracht over de vermeldingen onder b t/m d, l en n. Voorts heeft Deltacell opgemerkt dat de door de kantonrechter vermelde feiten niet volledig zijn. Het hof komt daarop voor zover nodig voor de beoordeling van het hoger beroep terug. Voor het overige zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Deltacell is een onderneming die zich bezighoudt met het verrichten van onderzoek op het gebied van biotechnologie. [geïntimeerde], geboren op 2 maart 1963, is van 1 maart 2003 tot 1 oktober 2013 bij Deltacell in dienst geweest. Laatstelijk was [geïntimeerde] werkzaam als wetenschappelijk directeur. Zijn salaris bedroeg € 6.703,- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en andere emolumenten. Deltacell is opgericht door vastgoed ondernemer [X]. [X] financierde Deltacell vanuit Delta Onroerend Goed B.V., van welke vennootschap hij aandeelhouder was. [X] is op 28 december 2012 overleden. Op 10 mei 2013 heeft Deltacell het UWV om een ontslagvergunning verzocht voor alle zeven werknemers van Deltacell op de grond dat zij niet meer in staat was te voldoen aan haar betalingsverplichtingen en de onderneming zou worden gestaakt. [geïntimeerde] heeft in die procedure verweer gevoerd. Op 18 juni 2014 heeft het UWV de ontslagvergunning voor [geïntimeerde] verleend. Het UWV heeft geoordeeld:
“Gelet op het vorenstaande en de door u overgelegde (financiële) gegevens zijn wij van mening dat wij in redelijkheid kunnen oordelen dat u voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat om bedrijfseconomische redenen de arbeidsplaats van werknemer komt te vervallen. Wij hebben daarbij overwogen dat er sprake is van het staken van de onderneming zonder dat ons is gebleken dat er sprake zou zijn van overname. Mocht er in de toekomst blijken dat er wel sprake is van overname, dan kunnen partijen zich wenden tot de daartoe bevoegde rechter. De investeerder wenst niet langer te investeren nu zij niet oneindig wil investeren in het onderzoek. Dit was reeds aangekondigd en het bedrijf heeft onlangs getracht de onderneming te vercommercialiseren en winst te maken, echter tot op heden is dat niet gelukt waardoor besloten is de onderneming te stoppen. U heeft besloten de onderneming te staken hetgeen een beleidsbeslissing is welke valt onder de ondernemingsvrijheid van een werkgever. Aangezien thans aannemelijk is dat het bedrijf haar activiteiten gaat staken, komt de arbeidsplaats van werknemer te vervallen.”
Deltacell heeft de arbeidsovereenkomst op 27 juni 2013 opgezegd tegen 1 oktober 2013. Bij vonnis van 17 februari 2014 heeft de kantonrechter op vordering van [geïntimeerde] het concurrentiebeding en het boetebeding dat onderdeel was van de arbeidsovereenkomst geschorst. Dit hof heeft dat vonnis bekrachtigd.
3.2.
In dit geding vordert [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat het door Deltacell aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en veroordeling van Deltacell tot betaling van schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een valse/voorgewende reden en voorts dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg bedragen van € 808.005,- en van € 9.500,- (met wettelijke rente) aan schadevergoeding.
3.3.
De kantonrechter heeft beide grondslagen juist bevonden en Deltacell veroordeeld tot betaling van € 135.000,- (daaronder begrepen een bedrag van € 5.000,- voor outplacement) met wettelijke rente.
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt Deltacell op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven oordeelt het hof als volgt.
3.5.
Het hof ziet aanleiding eerst de grieven te bespreken die zich keren tegen de overwegingen in het bestreden vonnis met betrekking tot het gevolgencriterium (grieven 5 t/m 12).
3.6.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat in deze zaak het na het einde van de arbeidsovereenkomst gebonden blijven aan een concurrentiebeding door [geïntimeerde] en de opstelling van Deltacell, die van meet af aan geweigerd heeft hem te ontheffen van zijn verplichtingen daaruit , zwaar wegen bij de beantwoording van de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk is. Het verweer van Deltacell komt erop neer dat zij weliswaar had besloten haar bedrijfsactiviteiten te staken, maar dat zij belang erbij hield [geïntimeerde] aan het concurrentiebeding te houden met het oog op haar onderhandelingspositie tegenover Resem B.V. (hierna: Resem), met welke vennootschap zij in gesprek was over verkoop van haar activa. Indien zij [geïntimeerde] zou toestaan bij Resem in dienst te treden, zo voert Deltacell aan, zou Resem niet meer bereid zijn voor die activa een substantieel bedrag te betalen.
3.7.
Uit de stukken komt naar voren dat [geïntimeerde] Deltacell begin juni 2013 in contact heeft gebracht met Resem in verband met mogelijke overname van de activiteiten (of een deel ervan) van Deltacell door Resem. Ter zitting in hoger beroep is van de zijde van Deltacell het volgende meegedeeld. Vanaf het begin was er twijfel of Resem wel “een echte partij” was voor eventuele overname. Na enig onderzoek in het Handelsregister bleek haar dat Resem maar over een klein eigen vermogen beschikte en daarom niets te bieden had. De suggestie dat Resem activiteiten van Deltacell zou voortzetten bleek niet juist. Op de vraag van de zijde van het hof wanneer voor Deltacell duidelijk was dat Resem niet een serieuze partij was, is van de zijde van Deltacell geantwoord dat dit mogelijk in oktober/november 2013 is geweest, maar misschien ook pas in november/december 2013. Op de vraag waarom Deltacell ook niet bereid is geweest [geïntimeerde] te ontheffen van het concurrentiebeding nadat haar duidelijk was dat van enige overname door Resem geen sprake zou zijn, is van de zijde van Deltacell geantwoord dat het zo zal zijn geweest dat het haar tegen de borst stuitte dat [geïntimeerde] eventueel bij Resem in dienst zou treden terwijl Resem niet bereid was te betalen voor bepaalde activa, hetgeen zou betekenen dat Resem alsnog zou krijgen wat zij wilde, knowhow, maar zonder ervoor te betalen. Ter zitting is van de zijde van Deltacell voorts meegedeeld dat de gesprekken met Resem gingen over een overnamebedrag in de orde van € 100.000,-, waarbij het niet zou gaan om betaling van een bedrag ineens maar dat het te betalen bedrag afhankelijk zou zijn van toekomstige factoren.
3.8.
Het belang van Deltacell bij handhaving van het concurrentiebeding van [geïntimeerde] ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was aldus niet gelegen in het veiligstellen van haar bedrijfsdebiet als nog actieve onderneming maar in het verkrijgen van een zo hoog mogelijke overnameprijs voor haar activa nadat haar bedrijfsactiviteiten, zoals het standpunt van Deltacell luidt, reeds waren gestaakt. Uit de gang van zaken leidt het hof af dat reeds ten tijde van de ingang van het ontslag uitermate dubieus was of de gesprekken met Resem wel tot enigerlei overname van activa van Deltacell zouden leiden en dat ook de daarmee door Deltacell te behalen overnameprijs in de orde van € 100.000,- onzeker (immers afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen) zou zijn. Opmerking verdient nog dat niet in geschil is dat Resem de enige (mogelijke) overnamekandidaat was.
3.9.
Daartegenover stond het evidente belang van [geïntimeerde] om bij het einde van de arbeidsovereenkomst ontheven te worden uit zijn verplichtingen uit het concurrentiebeding. Het hof acht in de gegeven omstandigheden de keuze van Deltacell haar eigen belang te dezen te laten prevaleren niet redelijk. Zoals overwogen, was bepaald onzeker óf onderhandeling met Resem B.V. iets zou opleveren voor Deltacell en indien daaruit al enigerlei transactie met Resem zou voortvloeien, was onzeker of deze voor haar wel een substantieel voordeel zou meebrengen. In ieder geval woog die kans naar ’s hofs oordeel niet op tegen de zekerheid dat [geïntimeerde] als gevolg van de opstelling van Deltacell niet in dienst zou kunnen treden bij Resem, terwijl zij kennelijk ook niet heeft overwogen [geïntimeerde] daarvoor financieel te compenseren.
3.10.
Hierover zou mogelijk nog anders geoordeeld kunnen worden indien Deltacell bereid zou zijn geweest [geïntimeerde] toe te staan elders dan bij Resem in dienst te treden, maar die bereidheid bestond bij Deltacell evenmin. Dat die bereidheid bij Deltacell niet bestond, leidt het hof af uit het verzoek van [geïntimeerde] bij e-mail van 26 juli 2013 en de reactie van Deltacell daarop bij e-mail van 29 juli 2013. Het verzoek van [geïntimeerde] toestemming te geven elders te solliciteren betrof uitdrukkelijk niet alleen Resem (“zodat ik vrij ben om bij andere partijen te solliciteren”). Op dit verzoek heeft Deltacell slechts gereageerd met de mededeling “Laten we vooralsnog jullie voorstel afwachten, als de activiteiten worden voortgezet dan speelt dit niet”. Onbestreden is gebleven dat [geïntimeerde] op zijn herhaald verzoek van 26 augustus 2013 geen antwoord heeft gekregen. Indien het Deltacell uitsluitend erom zou gaan [geïntimeerde] te beletten bij Resem in dienst te treden, lag het in de rede dat zij dat aan [geïntimeerde] kenbaar zou hebben gemaakt . Dat heeft zij niet gedaan. Integendeel, bij brief van 5 november 2013 is namens Deltacell aan de rechtshulpverlener van [geïntimeerde] bericht “Cliënte houdt uw cliënt onverkort aan zijn concurrentiebeding. Voorts wijs ik u er op dat er ook een geheimhoudingsbeding geldt, welke van onbeperkte duur is. Indien uw cliënt het concurrentiebeding en/of het geheimhoudingsbeding op enigerlei wijze overtreedt (of daartoe een vermoeden bestaat) zal cliënte direct rechtsmaatregelen treffen.” Gelet op deze uitlating gaat het hof ervan uit dat deze strookt met de opstelling van Deltacell voorafgaande aan de ingang van het ontslag.
3.11.
Met de hiervoor beschreven opstelling van Deltacell was voor haar ten tijde van de ingang van het ontslag voorzienbaar dat het [geïntimeerde] in elk geval door de werking van het concurrentiebeding geruime tijd niet zou lukken een werkkring op (kort gezegd) zijn oude werkterrein te vinden. Die tijd bedroeg niet slechts de termijn genoemd in het concurrentiebeding (één jaar), maar ook een zekere periode nadien nu het hof aannemelijk acht dat de kansen van [geïntimeerde] op het vinden van een vergelijkbare werkkring verder zouden verslechteren doordat – naar destijds moest worden aangenomen, – [geïntimeerde] een jaar lang zou worden afgehouden van de arbeidsmarkt op dat terrein. Deltacell heeft nog betoogd dat [geïntimeerde] zich niets aan het concurrentiebeding gelegen had hoeven laten liggen in verband met de mogelijkheid van schorsing van dat beding, maar op die stelling kan zij zich niet met vrucht beroepen. Het is Deltacell geweest die verweer heeft gevoerd in het schorsingsgeding en die hoger beroep heeft ingesteld tegen het voor haar onwelgevallige vonnis, waarin het beding werd geschorst.
3.12.
Het hof kan zich verenigen met de prognose van de kantonrechter met betrekking tot de duur van de werkloosheid van [geïntimeerde] waarmee Deltacell rekening had te houden. Hetzelfde geldt voor het totaalbedrag van de schade die de kantonrechter heeft begroot op € 135.000,- - daaronder begrepen een vergoeding voor de kosten van outplacementbegeleiding waarmee [geïntimeerde] in staat gesteld wordt zijn kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren - en welke schade moet worden aangemerkt als het gevolg van de opstelling van Deltacell jegens [geïntimeerde].
3.13.
De kennelijke onredelijkheid van het hier gegeven ontslag is gelegen in de omstandigheid dat Deltacell op onredelijke gronden heeft besloten [geïntimeerde] te houden aan het concurrentiebeding. Deltacell is daarom gehouden de door die opstelling veroorzaakte schade, begroot op € 135.000,-, te vergoeden. Dat [geïntimeerde] gedurende twee maanden is vrijgesteld van werk en dat [geïntimeerde] nu vrije tijd heeft die ook geld waard is, is hier zonder betekenis.
3.14.
Voor zover Deltacell klaagt over de toewijzing van wettelijke rente in het bestreden vonnis, ziet zij eraan voorbij dat de ingangsdatum daarvan gelegen is na de datum van het vonnis.
3.15.
De grieven 5 t/m 12 stuiten af op het voorgaande. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld, het ontslag is gegeven onder opgave van een voorgewende of valse reden. Eventuele gegrondheid van de tegen dat oordeel gerichte grieven 3 en 4 zou niet tot een andere uitkomst leiden omdat gegeven de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep van een hogere schadevergoeding geen sprake kan zijn.. Bij afzonderlijke bespreking van grief 1 bestaat na hetgeen het hof hiervoor als vaststaande feiten heeft aangenomen geen belang. De grieven 2 en 13 missen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden geen verdere bespreking.
3.16.
De slotsom luidt dat de grieven niet tot vernietiging kunnen leiden, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst zal Deltacell in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Bij de begroting van het salaris zal het hof tarief II van het liquidatietarief (vordering van onbepaalde waarde) hanteren.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Deltacell in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.601 wegens verschotten en € 3.576,- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, R.J.F. Thiessen en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.