Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Iopkomt, bestaat omtrent de juistheid van de feitenvaststelling geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Op grief I zal voor zover nodig hierna nog worden teruggekomen.
3.Beoordeling
[appellante] levert niet 24 Power Plates maar 36
[appellante] betaalt in termijnen van € 10.000 + BTW per maand de totaal van€ 100.000 terug, startend vanaf de maand augustus 2004.
[appellante] gaat uitbreiding met ca. 1.400 m². [geïntimeerde] zal daarvoor de opdracht ontvangen. (…)
Als [appellante] niet overgaat tot bouwen binnen 2 jaar na data van deze overeenkomst, krijgt [geïntimeerde] tegen gelijke waarde, zijnde netto € 100.000,= Power Plates ter beschikking (…)
grief IVte bespreken die zich richt tegen de volgens [appellante] onjuiste aanname in het bestreden vonnis dat in juli 2004 tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Deze grief faalt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat partijen op 14 juli 2004 (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over de regeling zoals vastgelegd in het besprekingsverslag (hierna ook aan te duiden als de overeenkomst van 14 juli 2004). Daarbij is van belang dat [persoon 1] , die toen (via [bedrijf] ) indirect bestuurder van [appellante] was, zelf bij de bespreking op 14 juli 2004 aanwezig was. Om aan de daar gemaakte afspraken gebonden te zijn is zijn handtekening onder het besprekingsverslag niet nodig. Bij e-mail van 21 september 2004 (zie hiervoor onder 3.1.7) heeft [persoon 2] bevestigd dat [appellante] in hoofdlijnen akkoord is met de inhoud van het door [geïntimeerde] naar aanleiding van die bijeenkomst opgemaakte besprekingsverslag en dat er slechts kleine nuanceringen zijn aangebracht. Het hof stelt met de rechtbank vast dat in het met de reactie van [persoon 2] meegestuurde besprekingsverslag in het gedeelte waar het bereikte compromis is weergegeven geen - voor dit geschil relevante - wijzigingen zijn aangebracht. Voor zover hieruit niet reeds valt af te leiden dat partijen op 14 juli 2004 wilsovereenstemming hebben bereikt, blijkt (onder meer) uit de hiervoor onder 3.1.6 en 3.1.8 opgenomen correspondentie dat [appellante] vervolgens, na daartoe door [geïntimeerde] te zijn aangesproken, aan die overeenkomst ook uitvoering heeft gegeven. Daaruit blijkt immers dat [appellante] op 30 september 2004 is gestart met de maandelijkse termijnen van netto € 10.000,- ter voldoening van het totaalbedrag van
€ 100.000,-. Anders dan [appellante] betoogt, kan de totstandkoming van de overeenkomst van 14 juli 2004 wel degelijk ook hieruit worden afgeleid. Weliswaar kan aan [appellante] worden toegegeven dat de betaling van het bedrag van € 100.000,- al eerder door haar (advocaat) was voorgesteld, niet gesteld of gebleken is echter dat daarbij ook de betaling in maandelijkse termijnen van
slotsomvan het voorgaande is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Voor een vernietiging van het bestreden vonnis ten aanzien van de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg acht het hof geen gronden aanwezig. Wel zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.
4.Beslissing
10 november 2015.