Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
In r.o. 4.1 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank dit verweer verworpen. Hiertegen is
grief Igericht. In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat zijn faillissement wel als overmacht moet worden beschouwd. Hoe dan ook mag hij niet opdraaien voor schade ontstaan na de faillietverklaring. [appellant] biedt aan de curator als getuige te horen.
grief IIgericht.
[appellant] voert daarbij slechts aan dat opvallend is dat “[geïntimeerde] met het overleggen van producties zijn vordering voldoende heeft onderbouwd, zonder dat in de dagvaarding een voldoende onderbouwd beroep op de producties is gedaan”.
Dat er ooit finale kwijting is verleend aan [appellant], is door [geïntimeerde] betwist. De overeenkomsten waarbij aan [appellant] finale kwijting zou zijn verleend, zijn door hem niet nader gespecificeerd en niet in het geding gebracht. Het hof ziet geen aanleiding [appellant] daartoe alsnog gelegenheid te bieden, zodat het daartoe strekkende aanbod zal worden gepasseerd. Op een partij rust immers de plicht bewijsstukken waarop zij zich beroept in zijn memorie, direct bij die memorie te voegen.