ECLI:NL:GHAMS:2015:4651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.157.093/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van aannemer en gevolgen voor aannemingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellant] was als aannemer betrokken bij de afbouw van een woning voor [geïntimeerde]. Na het faillissement van de oorspronkelijke aannemer heeft [appellant] de opdracht gekregen om de werkzaamheden voort te zetten. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk was voor schade die [geïntimeerde] had geleden door het niet nakomen van de aannemingsovereenkomst. [appellant] stelde dat zijn faillissement als overmacht moest worden gekwalificeerd, maar het hof oordeelde dat het faillissement geen invloed had op de bestaande verplichtingen uit de overeenkomst. Het hof bevestigde dat de verplichtingen van [appellant] jegens [geïntimeerde] bleven bestaan, ook na zijn faillissement. Het hof verwierp de grieven van [appellant] en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde]. De kosten van het hoger beroep werden ook aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.157.093/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/549019/HA ZA 13-1022
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.R. Changoer te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.E. van de Hoef te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 11 september 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Hierna hebben partijen de volgende stukken genomen:
- een memorie van grieven van [appellant];
- een memorie van antwoord van [geïntimeerde].
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 september 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Changoer en [geïntimeerde] door mr. Van de Hoef. Partijen hebben geen pleitnotities in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft onder verwijzing naar de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest - het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van onder 2.1 tot en met 2.15 een aantal feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. De feiten komen neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] heeft in 2009 een bouwkavel gekocht in Almere om daarop een woning te laten bouwen. [geïntimeerde] heeft daartoe opdracht gegeven aan een aannemer die failliet is gegaan, als gevolg waarvan deze aannemer de bouw heeft gestaakt. [geïntimeerde] heeft vervolgens op 7 maart 2010 opdracht gegeven aan [appellant] om de woning verder af te bouwen. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat [appellant] de woning cascoplus zou afbouwen, hetgeen zou neerkomen op het wind- en waterdicht maken van de woning, het verrichten van installatiewerkzaamheden, het leggen van een vloerdek en het plaatsen van binnenwanden en deurkozijnen voor een aanneemsom van € 103.000,--. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden door [appellant] zijn partijen overeengekomen dat [appellant] de raamkozijnen zou plaatsen voor € 19.800,-- en een uitbouw zou realiseren voor € 18.000,--. Voorts zijn partijen een bedrag van
€ 16.000,-- aan meer- en minderwerk en een korting van € 1.000,-- overeengekomen. Ten slotte zijn partijen overeengekomen dat de woning op 30 september 2011 zou worden opgeleverd. Partijen hebben voornoemde afspraken vastgelegd in meerdere schriftelijke overeenkomsten.
2.3
Op basis van de hiervoor genoemde afspraken was [geïntimeerde] in totaal € 155.800,-- verschuldigd aan [appellant]. [geïntimeerde] heeft hiervan € 128.083,65 aan [appellant] voldaan.
2.4
Eind november/begin december 2011 heeft [appellant] de bouwwerkzaamheden aan de woning gestaakt. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 januari 2012 is [appellant] in staat van faillissement verklaard.
2.5
Bij email van 23 januari 2012 heeft [X], inspecteur bouwwerken van de gemeente Almere, onder meer het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
"Op woensdag 7 december 2011 in de vooravond is tijdens een harde wind geconstateerd dat het buitenspouwblad van de bovenste verdiepinglaag van de rechterzijgevel op instorten stond. Vanwege slecht uitgevoerd metselwerk en te korte en te weinig toegepaste spouwankers voldeed het buitenspouwblad niet aan de eisen zoals deze staan vermeld in het Bouwbesluit.
Om persoonlijke ongelukken en nog meer schade bij/aan het perceel van de [B] aan de [adres] te voorkomen is het buitenspouwblad op last van de gemeente Almere gesloopt. Voordat tot sloop kon worden overgegaan heeft gemeente Almere meerdere malen de [B] gesommeerd de nacht ergens anders door te brengen vanwege instortingsgevaar van de gevel (...)
(...) is afgesproken dat er voor de herstart van de bouwwerkzaamheden eerst een werkplan overlegt dient te worden.
In dit werkplan dient aangegeven te worden hoe de woning afgebouwd zal worden. Zowel de heer Wadman als ikzelf hebben meerdere constructieve gebreken geconstateerd, alsmede afwijkingen in de uitvoering waarvoor door de gemeente Almere geen vergunning is verleend."
2.6
Naar aanleiding van voornoemd voorval op 7 december 2011 is schade toegebracht aan de woning van [B] (hierna: [B]). Bij ongedateerde brief heeft [B] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor deze schade. De kosten om deze schade te herstellen bedragen blijkens een factuur van 26 september 2012 van aannemingsbedrijf Klies & Jozef Bouw € 567,06.
2.7
Het bedrijf D.S.S.P. heeft op last van de gemeente Almere het buitenspouwblad van de woning gesloopt. D.S.S.P. heeft blijkens haar facturen hiervoor € 2.224,47 in rekening gebracht.
2.8
In verband met het voorval op 7 december 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en de gemeente Almere. De door [geïntimeerde] ingeschakelde architect '[C]' heeft naar aanleiding van dit gesprek bij ongedateerde brief aan [geïntimeerde] een overzicht gegeven waarin is vermeld welke gebreken het door [appellant] voltooide gedeelte van de woning vertoonde en op welke punten daarbij was afgeweken van de tekening van de woning.
2.9
[geïntimeerde] heeft hierop [appellant] gesommeerd om de gebreken te herstellen en de woning alsnog af te bouwen. [appellant] heeft hieraan niet voldaan. Bij brief van 27 januari 2012 heeft [appellant] in dit verband aan [geïntimeerde] bericht dat hij nog geen toestemming had van de curator in zijn faillissement om de werkzaamheden te hervatten.
2.1
Aangezien de gemeente Almere [geïntimeerde] verplichtte om de woning wind- en waterdicht af te bouwen, heeft [geïntimeerde] het bouwkundig adviesbureau DBA (hierna: DBA) opdracht gegeven om zowel de kosten van herstel van de gebreken als het wind- en waterdicht maken van de woning te begroten.
2.11
Bij brief van 14 april 2012 heeft [geïntimeerde] een vordering van onder meer
€ 440.897,92 (bestaande uit de door DBA begrote bedragen) ingediend bij de curator van [appellant].
2.12
Op 13 juli 2012 heeft [geïntimeerde] een aannemingsovereenkomst gesloten met Klies & Jozef Bouw, waarbij zij zijn overeengekomen zijn dat Klies & Jozef Bouw de gebreken zou herstellen en de woning wind- en waterdicht zou maken voor een aanneemsom van € 175.000,--. Klies & Jozef Bouw heeft de overeengekomen werkzaamheden eind 2012 uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft van de overeengekomen aanneemsom een bedrag van € 140.000,-- voldaan. Aangezien [geïntimeerde] niet in staat was het resterende bedrag te voldoen, heeft hij voor dit resterende bedrag van € 35.000,-- op 16 juli 2012 een geldleningsovereenkomst gesloten met Klies & Jozef Bouw tegen een rente van 7% per jaar. Zij zijn daarbij overeengekomen dat de aflossing van het bedrag, vermeerderd met rente, uiterlijk op 1 november 2013 zou plaatsvinden.
2.13
DBA heeft in opdracht van [geïntimeerde] de bouwwerkzaamheden van Klies & Jozef Bouw begeleid. Zij heeft hiervoor een bedrag van € 5.117,-- inclusief btw in rekening gebracht, welk bedrag is voldaan door [geïntimeerde].
2.14
Aangezien de woning niet op 30 september 2011 is opgeleverd door [appellant], verblijft [geïntimeerde] sindsdien in een vervangende huurwoning. Ook na voltooiing van de werkzaamheden door Klies & Jozef Bouw heeft [geïntimeerde] de woning niet kunnen betrekken, omdat de woning alleen wind- en waterdicht is gemaakt, maar nog niet cascoplus is afgebouwd.
2.15
In oktober 2012 is het faillissement van [appellant] wegens gebrek aan baten opgeheven.
2.16
[geïntimeerde] heeft beslag laten leggen op bankrekeningen en op de inboedel van de woning van [appellant].

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 277.772,31, vermeerderd met wettelijke rente en beslag- en proceskosten. De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen. Tegen die beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen is het hoger beroep van [appellant] gericht.
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg onder meer aangevoerd dat hij als gevolg van zijn faillissement niet in staat was om de werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde] uit te voeren, en dat zijn faillissement als overmacht aan zijn zijde moet worden gekwalificeerd.
In r.o. 4.1 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank dit verweer verworpen. Hiertegen is
grief Igericht. In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat zijn faillissement wel als overmacht moet worden beschouwd. Hoe dan ook mag hij niet opdraaien voor schade ontstaan na de faillietverklaring. [appellant] biedt aan de curator als getuige te horen.
3.3
De grief slaagt niet. Het faillissement van de schuldenaar oefent geen invloed uit op bestaande wederkerige overeenkomsten. De uit die overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen van de gefailleerde ([appellant]) en diens wederpartij ([geïntimeerde]) worden daardoor niet gewijzigd, zij het dat een schuldeiser tijdens het faillissement geen nakoming van de gefailleerde kan afdwingen. Het faillissement van [appellant] kan derhalve niet als overmacht worden aangemerkt.
De uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van [appellant] jegens [geïntimeerde] zijn dan ook gewoon blijven bestaan. De overeenkomst is immers niet ontbonden en evenmin is de vordering van [geïntimeerde] tijdens het faillissement (geheel of gedeeltelijk) voldaan uit de boedel. Nu het faillissement van [appellant] inmiddels is opgeheven, staat niets eraan in de weg dat [geïntimeerde] schadevergoeding vordert van [appellant] wegens het niet of ondeugdelijk nakomen van de aannemingsovereenkomst en de in verband daarmee gemaakte afspraken tussen partijen.
Het bewijsaanbod van [appellant] passeert het hof, nu het horen van de curator niet kan leiden tot een ander oordeel over de gevolgen van het faillissement van [appellant] voor zijn verplichtingen tegenover [geïntimeerde].
3.4
Voorts heeft [appellant] in eerste aanleg betoogd dat sprake was van diverse tegenslagen gedurende de uitvoering van de werkzaamheden, die buiten zijn invloedssfeer lagen, waaronder het weer, door [geïntimeerde] gewenste wijzigingen, vertraging bij de verstrekking van vergunningen en tijdige (naar het hof begrijpt: niet tijdige) levering van goederen door [geïntimeerde]. Naar aanleiding van dit betoog heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover [geïntimeerde] hiermee eveneens een beroep op overmacht wenst te doen, dit beroep wordt verworpen aangezien [appellant] deze algemene stelling op geen enkele wijze heeft toegelicht, noch met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Tegen deze overweging is
grief IIgericht.
[appellant] voert daarbij slechts aan dat opvallend is dat “[geïntimeerde] met het overleggen van producties zijn vordering voldoende heeft onderbouwd, zonder dat in de dagvaarding een voldoende onderbouwd beroep op de producties is gedaan”.
3.5
De grief slaagt niet. Voor zover [appellant] met de grief opnieuw zijn beroep op overmacht aan de orde wil stellen, geldt dat zijn stellingen volstrekt onvoldoende zijn toegelicht, laat staan met bewijsstukken onderbouwd. Voor zover [appellant] met de grief wenst te betogen dat de rechtbank ten onrechte stellingen van [geïntimeerde] als voldoende onderbouwd en daarmee als juist heeft aangemerkt, gaat het hof daaraan voorbij, nu niet duidelijk is om welke stellingen het precies gaat. De grief is in alle opzichten onvoldoende toegelicht.
3.6
Grief IIIhoudt in dat de rechtbank ten onrechte de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding van € 227.772,31 heeft toegewezen. In de toelichting op de grief is vermeld dat [appellant] na het uitvoeren van de werkzaamheden en na controle daarvan betaling ontving. Het werk is dus goed bevonden door een architect van [geïntimeerde], zo stelt [appellant]. Verder stelt [appellant] dat in de diverse gesloten overeenkomsten tussen hem en [geïntimeerde] sprake is van finale kwijting, zodat onbegrijpelijk is dat hij niettemin aansprakelijk wordt gehouden voor later gebleken fouten. [appellant] biedt aan de overeenkomsten in het geding te brengen. Voorts betwist [appellant] dat [geïntimeerde] dezelfde werkzaamheden heeft laten uitvoeren die [appellant] aanvankelijk op zich nam. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] zijn bouwplannen gewijzigd. [appellant] trekt ook in twijfel dat er geld is geleend door [geïntimeerde] van de aannemer, althans maakt volgens hem de geldlening duidelijk dat er kennelijk voor een te hoog bedrag werkzaamheden zijn verricht. [appellant] vraagt zich af of [geïntimeerde] betalingsbewijzen kan overleggen.
3.7
Ook deze grief kan niet slagen. [appellant] heeft niet nader toegelicht en met bewijsstukken onderbouwd dat de werkzaamheden door de architect zijn goedgekeurd. Oplevering van het werk heeft in ieder geval niet plaatsgevonden.
Dat er ooit finale kwijting is verleend aan [appellant], is door [geïntimeerde] betwist. De overeenkomsten waarbij aan [appellant] finale kwijting zou zijn verleend, zijn door hem niet nader gespecificeerd en niet in het geding gebracht. Het hof ziet geen aanleiding [appellant] daartoe alsnog gelegenheid te bieden, zodat het daartoe strekkende aanbod zal worden gepasseerd. Op een partij rust immers de plicht bewijsstukken waarop zij zich beroept in zijn memorie, direct bij die memorie te voegen.
[appellant] heeft niet nader toegelicht en onderbouwd dat [geïntimeerde] schadevergoeding heeft gevorderd voor werkzaamheden die niet waren opgenomen in de oorspronkelijke overeenkomst met [appellant]. Het hof gaat dan ook voorbij aan dit ongemotiveerde verweer.
Nu [geïntimeerde] de door hem gevorderde schade per post heeft toegelicht en met bewijsstukken heeft onderbouwd, heeft hij de hoogte van de schade genoegzaam onderbouwd. [appellant] kan tegen deze achtergrond niet volstaan met het in algemene bewoordingen in twijfel trekken van de hoogte van de schade; hij had per schadepost moeten toelichten dat en waarom die post te hoog zou zijn. Of [geïntimeerde] de schade thans reeds daadwerkelijk heeft laten herstellen, is daarbij niet beslissend. Van [geïntimeerde] hoeft dan ook niet te worden gevraagd dat hij betalingsbewijzen in het geding brengt.
3.8
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.601,-- aan verschotten en € 9.789,-- voor salaris en € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, R.J.M. Smit en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.