ECLI:NL:GHAMS:2015:4632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.133.417/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst van geldlening en tegenbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een overeenkomst van geldlening tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Köker, heeft in eerste aanleg verloren en is in hoger beroep gegaan. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellant een bedrag van € 20.000,-- aan de geïntimeerde moet terugbetalen, zoals vastgelegd in een notariële overeenkomst, of dat er een andere afspraak is gemaakt van € 15.000,--. Het hof heeft op 8 juli 2014 een tussenarrest gewezen waarin de appellant werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Tijdens de getuigenverhoren hebben verschillende getuigen verklaard over de afspraken die tussen de partijen zijn gemaakt. De getuigenverklaringen ondersteunen de stelling van de geïntimeerde dat er een bedrag van € 20.000,-- is afgesproken, terwijl de appellant volhoudt dat er een bedrag van € 15.000,-- is overeengekomen. Het hof oordeelt dat de appellant niet is geslaagd in het tegenbewijs en bevestigt het eerdere vonnis. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.133.417/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 1375389 / HA EXPL 12-1208
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Köker te Amstelveen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak is door het hof op 8 juli 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Vervolgens zijn op 18 november 2014 aan de zijde van [appellant] twee getuigen gehoord en op 11 maart 2015 aan de zijde van [geïntimeerde] drie getuigen. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
Nadien hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- memorie na getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] ;
- akte na enquête en contra- enquête aan de zijde van [geïntimeerde] .
Ten slotte hebben partijen andermaal arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen het in genoemd tussenarrest heeft overwogen en beslist. Bij dat tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte overeenkomst tussen partijen dat [appellant] een bedrag van € 20.000,-- aan [geïntimeerde] moet terugbetalen.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellant] als getuigen doen horen: [getuige 1] en zichzelf.
In contra-enquête heeft [geïntimeerde] achtereenvolgens als getuigen doen horen: [getuige 2] (schoonvader van [geïntimeerde] ), [getuige 3] (echtgenote van [geïntimeerde] ) en zichzelf.
2.2.1
[getuige 1]heeft het volgende verklaard:

Ik heb vijftien jaar geleden samengewerkt met de heer [appellant] , voor dezelfde werkgever. Ergens in mei 2011 ben ik begonnen als werknemer te werken voor de heer [appellant] . In december 2012 ben ik gestopt met werken voor de heer [appellant] . Wij zijn en waren kennissen en vrienden.
Ik ken de heer [geïntimeerde] sinds 2008. Wij hebben samen als chauffeur gewerkt voor dezelfde werkgever. Ik heb met de heer [geïntimeerde] samen gewerkt als chauffeur voor de heer [appellant] in 2011. Het was de bedoeling dat de heer [appellant] en de heer [geïntimeerde] partners zouden worden. De heer [geïntimeerde] heeft maar vijf tot zes maanden voor de heer [appellant] gewerkt. Maar zij zijn nooit partners geworden, althans niet dat ik weet. Toen ik voor de heer [appellant] in mei 2011 begon te werken, was de heer [geïntimeerde] al werkzaam voor de heer [appellant] als chauffeur, maar hij deed ook andere werkzaamheden. Ongeveer in juni of juli 2011 is de heer [geïntimeerde] vertrokken als werknemer.
Ik weet dat de heer [appellant] en de heer [geïntimeerde] samen zouden gaan werken, maar ik weet niets van afspraken die zij hebben gemaakt. In details weet ik er niets van. Ik weet niets van een afspraak tussen de heer [appellant] en de heer [geïntimeerde] met betrekking tot een geldlening.
(…) Ongeveer in maart of april 2011 was ik bij een gesprek tussen de heer [appellant] en de heer [geïntimeerde] . Daar is tussen hen mondeling besproken dat de heer [appellant] aan de heer [geïntimeerde] € 15.000,- zou betalen. Ik heb verder geen informatie over waar dat bedrag betrekking op heeft. Ik heb daar geen detailgegevens van. Ik weet dat het om een huis gaat, maar details daarvan weet ik niet. Ik kwam regelmatig bij de heer [appellant] over de vloer, wij kwamen elkaar op straat of elders wel tegen, omdat wij al langer vrienden waren. In de auto en op de zaak hebben de heer [geïntimeerde] en de heer [appellant] waar ik bij zat over € 15.000,- gesproken. Dat ik daar bij zat was toeval. De keer dat zij hierover spraken in de auto en op de zaak was niet op dezelfde dag. Dat waren verschillende dagen, maar het was wel ongeveer in de periode maart of april 2011.
Op de vraag (…) hoe ik weet dat de heer [geïntimeerde] werkzaam was voor de heer [appellant] , antwoord ik dat ik niets weet over salaris, maar wel dat zij samen zouden gaan werken en dat dit een proefperiode was.
2.2.2
[appellant]heeft als partijgetuige het volgende verklaard:

Ik ben met de schoonvader van de heer [geïntimeerde] naar de notaris geweest en heb daar het stuk ondertekend dat u mij liet zien, de overeenkomst van 7 februari 2011. Voordat wij bij de notaris kwamen, hadden wij mondeling afgesproken dat ik € 15.000,- zou betalen. De heer [geïntimeerde] heeft tegen mij gezegd: ik ga tegen mijn vrouw zeggen dat er € 20.000,- wordt betaald, maar in realiteit hoeft er maar € 15.000,- te worden betaald. Op het moment dat de heer [geïntimeerde] aan zijn vrouw kon zeggen dat er € 20.000,- zou worden betaald, dan zou er tussen de heer [geïntimeerde] en zijn vrouw geen irritatie(..) ontstaan. De vrouw van de heer [geïntimeerde] zou een bedrag van € 15.000,- niet accepteren. Die € 20.000,- waren de kosten die voor het huis waren gemaakt, dat ik van (…) [geïntimeerde] zou kopen en die zouden dan op die manier gedekt zijn. Voordat wij naar de notaris gingen, hebben de heer [geïntimeerde] en ik het er keer op keer over gehad dat ik € 15.000,- zou betalen. Daar was behalve wij beiden niemand bij aanwezig. De heer [geïntimeerde] had mij ook gezegd dat zijn schoonvader ook niet akkoord zou gaan met een bedrag van € 15.000,- in plaats van € 20.000,- . Dit was een zaak tussen de heer [geïntimeerde] en mij en daar hoefde verder niemand iets van te weten. (…) Het bedrag van € 20.000,- dat de kosten zou dekken voor de koop van de woning was aanvankelijk € 30.000,- en dat bedrag is toen verlaagd naar € 20.000,- .
(…) Bij de notaris waren aanwezig de heer [geïntimeerde] , zijn schoonvader en ik. Verder was er niemand aanwezig. Ook in de wachtkamer van de notaris was toen niemand aanwezig.
2.2.3
[getuige 2]heeft het volgende verklaard:

In 2009 of 2010 hoorde ik dat [appellant] het huis van mijn schoonzoon [geïntimeerde] wilde kopen. Wij hebben toen een gesprek gehad aan een grote tafel bij een groothandel. Bij dat gesprek waren aanwezig de heer [geïntimeerde] , de heer [appellant] , een collega van [appellant] , de heer [A] en ikzelf. Ik zei toen dat de heer [appellant] aan de heer [geïntimeerde] € 30.000,- zou moeten betalen. [appellant] zei dat dat teveel was. Toen is afgesproken dat er € 20.000,- zwart op wit binnen een jaar zou worden betaald. En dat dat bij de notaris getekend zou moeten worden. Daarmee is de heer [appellant] toen akkoord gegaan. Vervolgens heeft de heer [appellant] mij thuis gebracht. Toen ik thuis kwam heb ik tegen mijn dochter gezegd of zij een notaris wilde opzoeken. Zij kwam toen met een notaris in Zaandam. Daarmee hebben wij een afspraak gemaakt. Vervolgens zijn wij met z’n vieren – [geïntimeerde] , [appellant] , mijn dochter en ik - naar de notaris geweest. Wij zijn alle vier bij de notaris naar binnen geweest. Bij de notaris zijn de handtekeningen gezet en dit is door de notaris gecontroleerd. Mij is niet bekend dat er op enig moment, bij de notaris of voorafgaand aan het bezoek bij de notaris, een bedrag van € 15.000,- ter sprake is gekomen. Ook na het bezoek bij de notaris is niet over € 15.000,- gesproken, althans ik weet daar niets van.
(…) Toen wij naar de notaris gingen, werd de koopovereenkomst gesloten. Daar werd afgesproken dat er € 20.000,- door de heer [appellant] aan de heer [geïntimeerde] moest worden betaald.”
2.2.4
[getuige 3]heeft het volgende verklaard:

Ik had met mijn partner, de heer [geïntimeerde] afgesproken dat de lening die door de heer [appellant] zou worden terugbetaald € 30.000,- zou moeten zijn. Omdat de heer [appellant] dat niet kon betalen, zijn wij akkoord gegaan met € 20.000,-. Bij het eerste gesprek over de lening was ik niet aanwezig maar ik was er wel bij toen wij naar de notaris gingen. Het idee om naar de notaris te gaan kwam van mijn vader en van mij. De afspraak was mondeling maar ik heb geleerd dat je dat beter zwart op wit kan zetten. Ik heb een notaris opgezocht en daar een afspraak mee gemaakt. [appellant] ging daarmee akkoord en wij zijn, dat wil zeggen de heer [appellant] , de heer [geïntimeerde] , mijn vader en ik, naar de notaris geweest waar de handtekeningen zijn geplaatst.
Op uw vraag of er ooit een bedrag van € 15.000,- ter sprake is gekomen, antwoord ik als volgt. De heer [appellant] is absoluut akkoord gegaan met het bedrag van € 20.000,- maar hij zei dat zijn vrouw dat niet mocht weten en dat wij tegen haar moesten zeggen dat er € 15.000,- was afgesproken. Hij zei als mijn vrouw ernaar vraagt, geef dan het bedrag van € 15.000,- maar door. Ik heb gezegd dat wij dat dan zo zouden doen. De heer [appellant] heeft dit gezegd op weg naar de notaris en ook op de terugweg.
(…) Het bedrag van € 20.000,- was een bedrag dat [appellant] aan [geïntimeerde] schuldig was. Bij de notaris heb ik niet meegetekend, maar ik was daarbij wel aanwezig. [appellant] , [geïntimeerde] en de notaris hebben getekend.
2.2.5
[geïntimeerde]heeft als partijgetuige het volgende verklaard:

Het bedrag van € 20.000,- dat genoemd staat in de beide overeenkomsten van 17 januari 2011 en 7 februari 2011 is het bedrag dat met de heer [appellant] is afgesproken. Dat bedrag moest hij mij binnen een jaar terugbetalen in termijnen. Het bedrag van € 15.000,- is genoemd door de heer [appellant] . Hij zei dat zijn vrouw totaal niet akkoord zou gaan met een bedrag van € 20.000,- en dat wij dus tegen haar moesten doen alsof wij € 15.000,- hadden afgesproken. Het liefst wilde ik me daar helemaal niet mee bemoeien. Ik vond dat dat hun problemen waren. [appellant] wilde het bedrag van € 20.000,- geheim houden voor zijn vrouw. [appellant] vertelde mij dit in de auto waar wij met z’n tweeën waren voordat wij naar de notaris gingen om de geldlening vast te leggen. Daarna heeft hij dit ook nog een keer tegen mij gezegd. Ik herinner mij dit nog heel goed. Ik heb dit ook allemaal tegen mijn vrouw verteld omdat wij aanvankelijk een bedrag van € 30.000,- wilden hebben maar de heer [appellant] zei dat hij dat niet kon betalen. Mijn vrouw vond het geen probleem dat wij van € 30.000,- naar € 20.000,- gingen maar zij wilde het wel zwart op wit hebben.
Naar aanleiding van de getuigenverklaring van de heer [getuige 1] zeg ik dat de heer [getuige 1] niet echt wist waar het gesprek, waar hij bij was, tussen mij en [appellant] over ging. In dat gesprek waar [getuige 1] bij zat, kwamen ook andere bedragen aan de orde. Op dat moment waren [appellant] en ik nog goed met elkaar. De heer [getuige 1] is een goede bekende van de heer [appellant] .
(…) Het bedrag van € 30.000,- dat later € 20.000,- is geworden betreft een vergoeding voor een investering die ik in de woning heb gedaan omdat de heer [appellant] dat niet kon betalen. Ik heb ook aan de heer [appellant] nog een ander bedrag geleend, ik meen ongeveer € 4.000,-.
(…) De vergoeding voor de investering die ik in de woning heb gedaan, hebben wij omgezet in een geldlening. Dat wil zeggen dat de heer [appellant] dat bedrag als lening aan mij zou moeten aflossen binnen een jaar.
2.3
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of [appellant] na aflegging van bovenvermelde getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, is geslaagd in het tegenbewijs waartoe hij was toegelaten. Het hof is van oordeel dat [appellant] daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
2.3.1
Met uitzondering van de (eigen) verklaring van partijgetuige [appellant] , kan uit geen van de overige getuigenverklaringen worden opgemaakt dat tussen partijen iets anders is overeengekomen dan dat [appellant] een bedrag van € 20.000,-- aan [geïntimeerde] moet terugbetalen.
Zowel [getuige 2] , [getuige 3] als [geïntimeerde] verklaren dat een bedrag van € 20.000,-- is afgesproken, nadat aanvankelijk een bedrag van € 30.000,-- was genoemd, welk bedrag [appellant] niet kon betalen. Voorts verklaren [getuige 2] en [getuige 3] dat zij deze afspraak bij de notaris vastgelegd wilden hebben en dat [appellant] daarmee akkoord is gegaan. Voor zover een bedrag van € 15.000,-- ter sprake is gekomen, verklaren [getuige 3] en [geïntimeerde] dat [appellant] dat bedrag heeft genoemd en hun heeft verzocht tegen zijn vrouw te zeggen dat er € 15.000,-- was afgesproken omdat zij niet akkoord zou gaan met een bedrag van € 20.000,-- .
2.3.2
De verklaring van de door [appellant] voorgebrachte getuige [getuige 1] werpt geen ander licht op de zaak en kan niet bijdragen aan het door [appellant] te leveren tegenbewijs. Weliswaar verklaart [getuige 1] dat in zijn aanwezigheid tussen [appellant] en [geïntimeerde] is besproken dat [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag van € 15.000,-- zou betalen, maar ook dat hij verder geen informatie heeft waar dat bedrag betrekking op heeft, terwijl hij evenmin iets weet van een afspraak tussen [appellant] en [geïntimeerde] met betrekking tot een geldlening.
2.3.3
Gelet op bovengenoemde verklaringen acht het hof de stelling van [appellant] dat tussen hem en [geïntimeerde] was afgesproken dat hij € 15.000,-- zou betalen temeer ongeloofwaardig, nu [appellant] er wel mee is akkoord gegaan dat bij de notaris een (hoger) door hem terug te betalen bedrag van € 20.000,-- werd vastgelegd.
2.3.4
De na de getuigenverhoren door partijen ingediende stukken brengen het hof niet tot een ander oordeel.
2.4
De conclusie is dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs. Dit betekent dat grief 1 faalt. Aangezien de grieven 2 tot en met 4 reeds in het tussenarrest zijn behandeld en verworpen, grief 5 ziet op de proceskostenveroordeling en grief 6 geen zelfstandige betekenis heeft, heeft het hoger beroep geen succes. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.J.F. Thiessen en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.