ECLI:NL:GHAMS:2015:4630

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.101.523/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; bewijs van gebruik door huurster en boete bij overtreding van algemene bepalingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap [X] B.V. tegen de huurster [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of de huurster, [geïntimeerde], de gehuurde woning daadwerkelijk, behoorlijk en zelf gebruikt, zoals vereist door artikel 1.1 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin het de verhuurder toestond bewijs te leveren dat de huurster niet aan deze verplichting voldeed. Tijdens de getuigenverhoren verklaarden verschillende getuigen over hun waarnemingen van de huurster en haar gebruik van de woning. Het hof concludeert dat de verhuurder niet heeft aangetoond dat de huurster de woning niet zelf gebruikt, en dat de huurster dus niet in strijd heeft gehandeld met artikel 1.1. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de huurster zonder toestemming de woning aan een derde in gebruik heeft gegeven, wat in strijd is met artikel 1.3 van de algemene bepalingen. Dit betekent dat de huurster in beginsel de boete verschuldigd is die in artikel 1.4 is opgenomen. Het hof geeft partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de bezwarendheid van deze boete en of het handelen van de huurster in strijd met artikel 1.3 een tekortkoming is die ontbinding en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.101.523/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1257846 CV EXPL 11-19066
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C.M. Schipper te Hoofddorp.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [X] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak is door het hof op 7 oktober 2014 een tussenarrest gewezen (hierna ook: het tussenarrest van 7 oktober 2014). Voor het verloop van het geding tot de datum van het tussenarrest wordt naar het tussenarrest verwezen.
Daarna heeft [X] een akte opgave getuigen en overlegging producties ingediend.
Vervolgens zijn op 21 januari 2015 vier getuigen aan de zijde van [X] gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
Nadien hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
- memorie na enquête aan de zijde van [X] , met producties;
- antwoordmemorie na enquête aan de zijde van [geïntimeerde] , met producties.
Ten slotte hebben partijen andermaal arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen het in het tussenarrest van 7 oktober 2014 en de daaraan voorafgaande tussenarresten van 22 juli 2014 en 19 maart 2013 heeft overwogen en beslist. Bij het tussenarrest van 7 oktober 2014 heeft het hof [X] toegelaten tot het leveren van bewijs dat [geïntimeerde] niet overeenkomstig artikel 1.1 van de algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst (hierna: de algemene bepalingen) daadwerkelijk, behoorlijk en zelf gebruik maakt van de woning (zie rov. 2.6 tussenarrest).
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [X] achtereenvolgens als getuigen doen horen: [getuige 1] ( [beroep] ), [getuige 2] ( [beroep] ), [getuige 3] ( [beroep] ) en [getuige 4] ( [beroep] ).
2.2.1
[getuige 1]heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…) Ik woon vier jaar, bijna vijf jaar, op het adres [adres 1] . Ik werk momenteel vijf dagen per week als [beroep] van 08:00 ’s ochtends tot 18:00 ’s avonds. Vorig schooljaar en het jaar daarvoor werkte ik drie dagen per week, ook van 08:00 tot 18:00.
Ik ken mevrouw [geïntimeerde] omdat ik haar toevallig een paar keer op de gang ben tegengekomen gedurende de jaren dat ik hier woon. Ik heb geen idee op welke dagen of uren ik mevrouw [geïntimeerde] ben tegengekomen. Met een paar keer bedoel ik: vier of vijf keer.Die paar keer heb ik met haar gesproken over werk, over alledaagse dingen. Mevrouw [geïntimeerde] is ook [beroep] geweest en daar hebben wij het over gehad. Ik kan mij niet herinneren dat wij het over privézaken hebben gehad. Die gesprekjes duurden hooguit vijf minuten. Wij zijn nooit bij elkaar binnen geweest.Ik neem sowieso altijd de post mee en leg die op de deurmat. Ik bedoel met post: die voor mevrouw [geïntimeerde] , de bewoner van één hoog neemt de post altijd zelf mee. De post betrof van allerlei, zoals de
VPRO- of de VARAgids en kaarten. (…) U houdt mij voor mijn verklaring uit 2011, behorende bij de akte van 3 oktober 2011, productie 8. Ik heb daarin verklaard dat ik mevrouw [geïntimeerde] nog nooit heb gezien of gehoord. Ik woon daar sinds 2011 en ik neem aan dat ik haar toen nooit heb gezien, anders had ik dat niet zo durven verklaren. Daarna heb ik mevrouw [geïntimeerde] wel gezien. Ik ben op 29 april 2011 op [adres 1] komen wonen, de dag voor Koninginnedag.
U houdt mij voor de e-mail van 4 juni 2012, behorende bij de akte van 24 juli 2012, productie 12. Daarin staat dat er op [adres 2] al lange tijd geen teken van leven is geweest. Ik blijf bij die verklaring. In deze e-mail heb ik ook vermeld dat mevrouw [geïntimeerde] mij vertelde dat zij wat vaker tussen Amsterdam en haar andere woonplaats heen en weer zou pendelen. Op uw vraag welke woonplaats dat is, antwoord ik: ik dacht [plaats] . Nu ik er nog eens over nadenk, kan het ook [plaats] zijn, want de voormalige bewoners van één hoog woonden of in [plaats] of in [plaats] .In deze e-mail staat ook dat eens per maand de post wordt opgehaald. De post stapelt zich op en ik ben twee keer iemand tegengekomen op de gang die ik niet kende. Toen ik vroeg wat deze persoon kwam doen, zei deze vrouw dat zij de post voor mevrouw [geïntimeerde] kwam ophalen. De VPRO- of VARAgids waren altijd al bij de post aanwezig.
Over de duur van de aanwezigheid van mevrouw [geïntimeerde] in de woning kan ik verklaren dat dat vaak van korte duur is. Rond Kerst is zij soms twee weken aanwezig, voor zover ikzelf natuurlijk aanwezig was en dat heb kunnen waarnemen. De afgelopen Kerst was mevrouw [geïntimeerde] er twee à drie weken.
Andere bewoners of gebruikers van de woning heb ik niet gezien. Een goede vriend van mij wel. Die is de partner van mevrouw [geïntimeerde] op de trap tegengekomen. Bij de post zat ook post voor de partner van mevrouw [geïntimeerde] . Die naam is [A] . Ik geloof dat je die naam met een “t” schrijft, maar dat weet ik niet helemaal zeker.
(…) het is juist dat er een postrek bij de deur zit, dat door de verschillende bewoners wordt gevuld.
Ik verblijf gedurende de tijd dat ik de woning huur alle tijd op de woning. Ik ga natuurlijk ook wel eens met vakantie. En ook wel eens het weekend naar mijn ouders, ongeveer één keer in de twee maanden.
Ik heb geen ander contact met mevrouw [geïntimeerde] dan mondeling contact. Ik heb inderdaad afgelopen kerst een kaart van mevrouw [geïntimeerde] gekregen. De kerstkaart die u mij voorhoudt en waarop staat: “fijne feestdagen gewenst en bedankt voor je kaart, [geïntimeerde] ”, is inderdaad door mij aan mevrouw [geïntimeerde] gestuurd. Ik weet niet meer wanneer ik die kaart heb gestuurd.
Op uw vraag of ik mevrouw [geïntimeerde] heb uitgenodigd voor mijn verjaardag, antwoord ik dat ik vorig jaar, ik bedoel in 2013, een groot feest heb gegeven en in verband met overlast een briefje op de voordeur heb gedaan met de woorden: “wees welkom”. Of ik mevrouw [geïntimeerde] voor dit feest ook mondeling heb uitgenodigd, weet ik niet meer. Ik zie bij de post heel af en toe post voor de vorige huurders van drie hoog, voornamelijk reclame en heel regelmatig post voor de voormalige bewoners van één hoog. Die post stapel ik op en stuur die dan retour afzender.
Nu u mijn verklaring voorleest, wil ik opmerken dat ik niet vier tot vijf jaar op de woning woon, maar bijna vier jaar. Ook schiet mij te binnen dat de heer [A] niet de partner is van mevrouw [geïntimeerde] maar de voormalige bewoner is van drie hoog. De partner van mevrouw [geïntimeerde] heet [B] , zijn achternaam weet ik niet.”
2.2.2
[getuige 2]heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…) Ik zit met een restaurant genaamd “ [naam restaurant] ” op [adres 3] . Ik zit daar ruim acht jaar. Ik ben daar in de meeste gevallen aanwezig vanaf 12:00 ’s ochtends tot 0:00 ’s avonds gedurende woensdag tot en met zondag. Het restaurant is maandag en dinsdag gesloten.
Ik ken mevrouw [geïntimeerde] als de buurvrouw. Het restaurant heeft een eigen ingang en daarnaast is een aparte opgang voor de woningen daarboven. Ik ken mevrouw [geïntimeerde] van gedag zeggen. Ik kom haar niet vaak tegen. Ik ken ook de andere bewoners van het pand, dat is niet zo moeilijk want het zijn maar drie gezinnen. Deze ken ik ook van gedag zeggen. Mevrouw [geïntimeerde] heeft nooit in mijn restaurant gegeten. De andere bewoners van het pand ook niet, jawel die van één hoog één keer.
(…)U houdt mij voor mijn verklaring uit 2011, behorende bij de akte van 3 oktober 2011, productie 7. Ik blijf bij die verklaring. In die periode heb ik haar toen niet gezien. De afgelopen jaren heb ik haar iets meer gezien. In 2014 heb ik haar een aantal keren gezien. Ik denk drie, vier of vijf keer. Dat was dan een paar dagen achter elkaar en dan weer heel lang niet.
Of ik andere mensen in de woning heb zien gaan, kan ik niet met stelligheid zeggen. Ik kan namelijk niet in het trappenhuis kijken. Er is wel een tijd geweest dat ik vreemde mensen naar binnen zag gaan in de afgelopen jaren. Ik kan niet met stelligheid zeggen voor welke etage dat was.
(…) de verklaring die mr. Verheij mij heeft voorgehouden, heb ik zelf geschreven. Ik huur de bedrijfsruimte van mijn restaurant van [X] B.V. Ik ben eigenaar/gastheer van het restaurant.”
2.2.3
[getuige 3]heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…) Ik woon ruim een jaar op het adres [adres 4] . Ik woon daar met vrouw en twee kinderen. Ik werk niet aan huis, behalve ’s avonds. Ik ga tussen 08:00 en 08:30 de deur uit en kom ’s avonds tussen 18:00 en 19:00 terug, althans dat probeer ik.
Ik ken mevrouw [geïntimeerde] . Ik kom haar op de gang tegen, doordeweeks en in het weekend, zoals iemand een buurvrouw ziet. Op uw vraag of dat regelmatig of incidenteel is, antwoord ik: incidenteel. Onze gesprekjes gingen over kleine dingetjes en duurde een minuutje. Ik ben nooit bij mevrouw [geïntimeerde] binnen geweest. Mevrouw [geïntimeerde] is één keer bij ons binnen geweest om kennis te maken. Ook is mevrouw [geïntimeerde] gisteren even bij ons binnen geweest om te informeren of wij het vervelend vonden hier te getuigen. Wij verzorgen over en weer tijdens afwezigheid niet elkaars post of planten.Ik ben op de trap geen andere personen tegengekomen die de woning van mevrouw [geïntimeerde] binnengingen.
(…) met het incidenteel tegenkomen van mevrouw [geïntimeerde] bedoel ik: vijf tot tien keer. Dat idee heb ik. In de keren dat ik mevrouw [geïntimeerde] op de trap tegenkwam, kan ik geen patroon ontdekken.
(…) de bewoonster van de derde etage, [getuige 1] , kom ik ook maar incidenteel tegen. Daarvoor geldt hetzelfde als voor mevrouw [geïntimeerde] .”
2.2.4
[getuige 4]heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“ [X] B.V. is een klant van mij, ik doe voor deze onderneming het beheer. [X] is mijn grootste klant maar ik heb daarnaast ook nog andere klanten. Ik zit zelf in een maatschapsonderneming.
Ik heb alle processtukken in deze procedure toegestuurd gekregen. Ik heb een heel dossier en ben vanaf het begin af aan bij deze zaak betrokken geweest. [X] is sinds 2003 klant van mijn onderneming. [X] heeft zo’n vijftig tot zestig appartementen in Amsterdam, waarvan die van mevrouw [geïntimeerde] er een is. Mijn taak als beheerder bestaat uit het controleren van de huur en het behandelen van onderhoudsklachten. Ik ben eerste contactpersoon.
Ik ken mevrouw [geïntimeerde] . Ik ben bij haar in de woning geweest als zij meldde dat er iets mankeerde aan de woning, kleine dingetjes, bijvoorbeeld een CV die het niet doet omdat deze niet wordt gebruikt. Het is lastig om een afspraak te maken omdat mevrouw [geïntimeerde] in het buitenland is. Na een halfjaar kwam er dan weer eenzelfde melding en die kon dan niet worden verholpen omdat er geen afspraak gemaakt kon worden.
Tijdens de renovatie van het appartement op drie hoog in 2010/2011 was ik regelmatig in het pand. Dan zag ik mevrouw [geïntimeerde] niet, maar wel iemand anders. Daar heb ik mevrouw [geïntimeerde] toen op aangesproken.
Ik fiets elke dag langs het pand en zie dan in het appartement geen enkel teken van leven. De gordijnen zijn altijd open en hangen altijd op dezelfde manier. Ik spreek de andere huurders regelmatig en zij zeggen dat zij mevrouw [geïntimeerde] ook nooit zien. In het trappenhuis ligt altijd een berg post. De post voor mevrouw [geïntimeerde] ligt soms beneden en soms voor haar deur. Ik weet dat omdat ik dat controleer als ik er toch ben.
(…) er is een lekkage geweest ten gevolge van het feit dat mevrouw [geïntimeerde] op het dakterras allerlei spullen had opgeslagen. Die lekkage was bij de onderburen. Ook was er vocht in de muur bij de onderburen omdat de goot van de woning van mevrouw [geïntimeerde] verstopt was. Die lekkage heb ik van buitenaf laten repareren. Het was een heel gedoe om mevrouw [geïntimeerde] te bereiken. Als ik dan een afspraak had gemaakt, deed doorgaans iemand anders de deur open. Omdat lekkage dingen stuk maakt, moet er zo snel mogelijk worden opgetreden. En omdat communicatie en contact niet goed mogelijk bleken, zijn wij van de buitenkant de zaak gaan inspecteren. Met betrekking tot de huurverhoging, meld ik dat wij niet aan de gegevens kunnen komen die nodig zijn met het oog op een inkomensafhankelijke huurverhoging. Mevrouw [geïntimeerde] staat daar op die woning ingeschreven met haar partner en die partner is bij de belastingdienst niet bekend. Haar partner is bankier in [plaats] , zodat zij een inkomen hebben dat hoog genoeg is om een extra huurverhoging te betalen die wij als verhuurder/eigenaar aan het Rijk moeten afdragen, ook als wij deze niet van de huurder kunnen innen. Ook weigert mevrouw [geïntimeerde] de servicekosten te betalen.
De onderhoudskosten van de CV, het servicecontract, moeten volgens de huurovereenkomst door mevrouw [geïntimeerde] worden betaald. Wij hebben dat in het verleden zelf gedaan zonder dat door te berekenen. Wij hebben op een gegeven moment gezegd dat er voor servicekosten iets in rekening moest worden gebracht. Omdat mevrouw [geïntimeerde] dat weigerde, zijn wij gestopt met de service en hebben haar het verzoek gedaan dit zelf te regelen. Omdat mevrouw [geïntimeerde] niet aantoont dat zij zelf voor onderhoud van de CV zorgt, zal deze op termijn wel stuk gaan. Hetzelfde geldt voor de trapverlichting die ook onder de servicekosten valt.
(…) Ik ga ervan uit dat er tussen de partner van mevrouw [geïntimeerde] en mijn advocaat is gecorrespondeerd over de inkomenskwestie. Het zal twee, drie, vier jaar geleden zijn geweest, ik vermoed dat in 2012 mij is opgevallen dat de servicekosten niet werden doorberekend. De administratie daarvan was voordien bij een ander kantoor. Ik weet niet wanneer de CV-ketel is vernieuwd. De lekkage speelde zich af tijdens de renovatie op één hoog, zo’n anderhalf jaar geleden. Toen waren wij namelijk in het appartement.Ik ben zo’n vijf à tien keer in het appartement van mevrouw [geïntimeerde] geweest. Daar trof ik dan of mevrouw [geïntimeerde] , maar ook trof ik een keer een kennis waarvan ik de naam uit mijn hoofd niet meer weet en ook een keer een onderhuurder. Die onderhuurder heb ik meerdere malen gezien, dat was tijdens de renovatie van drie hoog. Ik baseer mijn stelling dat het een onderhuurder was op het feit dat iedereen, dat wil zeggen de mensen die daar aan het werk waren, deze mevrouw dagelijks zagen en niemand mevrouw [geïntimeerde] en ook op het feit dat die mevrouw daar ingeschreven stond. In de woning van mevrouw [geïntimeerde] aan de straatzijde staat volgens mij een bank, een bureau en een computer, althans dat was zo de laatste keer dat ik er was. Tussen de voorkamer en de achterkamer zit een deur.
Ik merk op dat ik niet alleen vanaf de straatzijde maar ook aan de achterzijde en aan de zijkant kan zien of er bewoning plaatsvindt. Ik heb tijdens de renovatie van één hoog aan de achterzijde kunnen kijken omdat ik er dagelijks was en aan de zijkant kan ik het zien vanuit een steeg die nu afgesloten is. Ik moet daar soms wel eens zijn voor werkzaamheden, onderhoud.”
2.3
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of [X] , gelet op bovenvermelde getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, het bewijs heeft geleverd dat [geïntimeerde] de woning niet daadwerkelijk, behoorlijk en zelf gebruikt zoals artikel 1.1 van de algemene bepalingen voorschrijft.
2.3.1
Het hof stelt voorop dat voornoemd artikel 1.1
nietbepaalt dat de huurder hoofdverblijf in het gehuurde dient te hebben. Voor zover [X] zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] met het niet hebben van hoofdverblijf in het gehuurde artikel 1.1 van de algemene bepalingen heeft overtreden, berust dit op een onjuiste lezing van dit artikel. Op [geïntimeerde] rust derhalve niet de verplichting haar hoofdverblijf in de woning te hebben, zodat het gebruik door haar van de woning als pied à terre niet is verboden.
2.3.2
Met betrekking tot het gebruik van de woning van [geïntimeerde] op 2-hoog verklaren de drie overige bewoners van het pand, [getuige 1] (3-hoog), [getuige 3] (1-hoog) en [getuige 2] (begane grond) dat zij [geïntimeerde] kennen als buurvrouw en haar incidenteel tegenkomen.
Voorts verklaren deze getuigen dat zij, met uitzondering van iemand die de post kwam ophalen ( [getuige 1] :
“ik ben twee keer iemand tegengekomen op de gang die ik niet kende. Toen ik vroeg wat deze persoon kwam doen, zei deze vrouw dat zij de post voor mevrouw [geïntimeerde] kwam ophalen.”)
,geen andere bewoners of gebruikers van de woning hebben gezien ( [getuige 3] ) of daarover niet met stelligheid kunnen verklaren ( [getuige 2] :
“Of ik andere mensen in de woning heb zien gaan, kan ik niet met stelligheid zeggen. Ik kan namelijk niet in het trappenhuis kijken. Er is wel een tijd geweest dat ik vreemde mensen naar binnen zag gaan in de afgelopen jaren. Ik kan niet met stelligheid zeggen voor welke etage dat was.”)
.
Ten slotte verklaren zowel [getuige 2] als [getuige 3] dat zij de andere bewoners van het pand ook slechts kennen van gedag zeggen ( [getuige 2] :
“ik ken ook de andere bewoners van het pand, dat is niet zo moeilijk want het zijn maar drie gezinnen. Deze ken ik ook van gedag zeggen.”) of van incidentele ontmoetingen ( [getuige 3] :
“de bewoonster van de derde etage, [getuige 1] , kom ik ook maar incidenteel tegen. Daarvoor geldt hetzelfde als voor mevrouw [geïntimeerde] .”).
2.3.3
Uit bovenvermelde verklaringen kan niet worden opgemaakt dat [geïntimeerde] de woning niet daadwerkelijk zelf gebruikt, ook al is dat voor korte(re) periodes, terwijl evenmin is komen vast te staan dat zij deze woning aan anderen in gebruik heeft gegeven (afgezien van [C] vanaf eind 2010 tot 12 april 2011).
De verklaring van [getuige 4] werpt geen ander licht op de zaak. Ook hij verklaart immers dat hij [geïntimeerde] een aantal keren in haar appartement heeft aangetroffen en voor zover daar hij anderen aantrof waren dat een kennis (“
een keer”) en tijdens de renovatie meerdere malen een “
onderhuurder” (“
ook trof ik (…) een keer een onderhuurder. Die onderhuurder heb ik meerdere malen gezien, dat was tijdens de renovatie van drie hoog. Ik baseer mijn stelling dat het een onderhuurder was op het feit dat iedereen, dat wil zeggen de mensen die daar aan het werk waren, deze mevrouw dagelijks zagen en niemand mevrouw [geïntimeerde] en ook op het feit dat die mevrouw daar ingeschreven stond.”), waarmee [getuige 4] onmiskenbaar doelt op [C] die tijdens de renovatie in de woning verbleef.
Ook zijn verklaring dat hij elke dag langs het pand fietst en in de woning van [geïntimeerde] geen enkel teken van leven ziet, draagt niet bij aan het door [X] te leveren bewijs. Daargelaten dat [getuige 4] (anders dan de overige getuigen) geen bewoner is van het pand, is met zijn observatie niet komen vast te staan dat [geïntimeerde]
dusniet in (de achterzijde van) de woning aanwezig is.
2.3.4
Ook de door [X] bij memorie na enquête overgelegde producties brengen het hof niet tot een ander oordeel. Voor zover [X] wil betogen dat [geïntimeerde] de woning niet behoorlijk zou gebruiken door het onderhoud aan de woning onmogelijk te maken of onredelijk te belemmeren, valt dit uit deze stukken (producties 18 en 19) niet op te maken, terwijl daaruit evenmin blijkt dat enige schade is ontstaan door tekortschieten van [geïntimeerde] . De producties 20 tot en met 22, die betrekking hebben op huurverhoging, het daartegen gerichte bezwaarschrift en de uitspraak van de Huurcommissie, zien niet op het probandum als onder 2.3 geformuleerd en kunnen daarom onbesproken blijven.
2.3.5
Aldus acht het hof, met inachtneming van het onder 2.3.1 overwogene (geen verplichting tot hoofdverblijf), [X] niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Dit betekent dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 1.1 van de algemene bepalingen.
2.4
Thans resteert nog een beslissing met betrekking tot artikel 1.3 van de algemene bepalingen. Het hof heeft bij tussenarrest van 22 juli 2014 reeds geoordeeld dat [geïntimeerde] het gehuurde zonder toestemming aan een derde in gebruik heeft gegeven, hetgeen met voornoemd artikel in strijd is, en dat zij in beginsel de boete is verschuldigd die artikel 1.4 van de algemene bepalingen op overtreding hiervan stelt. Aangezien de toepasselijkheid van de algemene bepalingen tussen partijen niet langer in geschil is, dient het hof, zoals in voornoemd tussenarest overwogen:
(i) partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de bezwarendheid van de op grond van artikel 1.4 van de algemene bepalingen verbeurde boete;
(ii) te beoordelen of (thans nog: uitsluitend) het handelen in strijd met artikel 1.3 van de algemene bepalingen een tekortkoming is die de ontbinding en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
2.5
Over de bezwarendheid van de boete overweegt het hof dat het ambtshalve dient te onderzoeken of het boetebeding al dan niet oneerlijk is in de zin van art. 1 aanhef en onder e van de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: “Richtlijn 93/13”), waarin het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument wordt aangemerkt als een oneerlijk beding. Indien het hof vaststelt dat het boetebeding oneerlijk is, moet het hof het betrokken beding geheel buiten toepassing laten (HvJ 30 mei 2013, nr. C-488/11, ECLI:EU:C:2013:341, Asbeek Brusse/Jahani).
2.5.1
De huurovereenkomst is gesloten tussen [X] als bedrijfsmatig verhuurder en [geïntimeerde] als consument, een en ander in de zin van Richtlijn 93/13. In het boetebeding zijn geen dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van nationaal recht overgenomen, zodat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het boetebeding valt onder bereik van Richtlijn 93/13. Van belang is dat het boetebeding is opgenomen in artikel 1.4 van de door [X] gebruikte, in dezen toepasselijke algemene bepalingen. Daarover is niet apart onderhandeld in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 93/13. Verder is het geen kernbeding in de zin van art. 4 lid 2 van Richtlijn 93/13. Op grond van voornoemd artikel 1.4 verbeurt de huurder in geval hij handelt in strijd met artikel 1.3 van de algemene voorwaarden een boete, gelijk aan driemaal de op dat moment geldende huurprijs per dag met een minimum van € 100,-- per dag, onverminderd het recht van de verhuurder om schadevergoeding te vorderen.
2.5.2
Weliswaar is in het tussenarrest van 19 maart 2013 (r.o. 3.11) overwogen dat geen van de artikelen 1.1, 1.3 en 1.4 van de algemene bepalingen onredelijk bezwarend is, maar partijen zullen zich gelet op de sindsdien gewezen uitspraken van het HvJEU dienen uit te laten over de bezwarendheid van artikel 1.4, zoals in het tussenarrest van 22 juli 2014 onder 2.10 reeds in het vooruitzicht was gesteld. Aangezien partijen zich nog onvoldoende hebben uitgelaten over voornoemd boetebeding, zal het hof hen in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten. Nu [X] zich beroept op de rechtsgevolgen van dit beding, zal eerst [X] en daarna [geïntimeerde] zich dienen uit te laten.
2.5.3
Tevens kunnen partijen zich bij die gelegenheid erover uitlaten of het handelen van [geïntimeerde] in strijd met (uitsluitend) artikel 1.3 van de algemene bepalingen een tekortkoming is die de ontbinding en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
2.6
Gelet op het vorenstaande geeft het hof partijen in overweging, ter vermijding van verdere kosten, te bezien of zij na dit tussenarrest de zaak alsnog in der minne kunnen regelen.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 8 december 2015 voor het nemen van een akte aan de zijde van [X] als bedoeld in de rechtsoverwegingen 2.5.2 en 2.5.3;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.H.C. van Harmelen en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.