Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Op de (…) overgelegde camerabeelden (…) is waar te nemen dat tussen [appellant] en [A] een woordenwisseling plaatsvindt, waarbij [appellant] [A] zeer dichtbij en met dreigend opgeheven vinger aanspreekt, waarna over en weer wordt geduwd. Daarna is te zien dat [B] [appellant] het magazijn uitstuurt. Hoewel [appellant] op dat moment de mogelijkheid had zich van [A] te distantiëren, keert hij daarna terug en haalt hij met opgeheven vuist uit”.
Artikel 19
De werkgever mag in afwijking van artikel 7:628 van het Burgerlijk wetboek een werknemer schorsen met inhouding van loon bij:
(….)
(….)
aanwezigheid van een dringende reden tot ontslag, als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, indien de werkgever nog niet tot ontslag wil overgaan, met een maximum van twee weken;
verdenking van een vergrijp, dat een dringende reden tot ontslag als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen zijn, met een maximum van vier weken; de inhouding van loon kan maximaal drie weken duren.
In het lid 1 onder d bedoelde geval zal onmiddellijk een onderzoek worden ingesteld of het vergrijp inderdaad is begaan.’