ECLI:NL:GHAMS:2015:4555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
23-001339-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van inreisverbod en diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal en verblijf als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2014 te Amsterdam samen met een ander een schoudertas en andere goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte werd vrijgesproken van het feit dat hij als vreemdeling verbleef terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij een inreisverbod had. Het hof oordeelde dat de publicatie van het inreisverbod in de Staatscourant onvoldoende was om aan te tonen dat de verdachte op de hoogte was van dit verbod. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

parketnummer: 23-001339-14
datum uitspraak: 16 juli 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-684180-14 tegen
[verdachte],
geboren te Onbekend (Algerije) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Ontvankelijkheid in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog aan de orde en gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 06 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen - een (schouder)tas (merk Acegene) en/of - een of meer iPad(s) (merk Apple, kleur zwart en/of wit) en/of - een e-book (merk Kindle) en/of - een batterijlader en/of - een USB-kabel en/of - een kladblok, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3:
hij op of omstreeks 06 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak t.a.v. feit 3

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Uit het in hoger beroep door het openbaar ministerie overgelegde proces-verbaal sfeer van 16 juni 2015 blijkt dat de ongewenst-verklaring van de verdachte bij beschikking van 17 juli 2013 is opgeheven met gelijktijdige oplegging van een (zwaar) inreisverbod op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 en dat deze beschikking op 22 juli 2013, met rectificatie op 16 september 2013, in de Staatscourant is gepubliceerd. Niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 13 maart 2014 noch uit de overige stukken in het dossier blijkt dat het bestaan van deze beschikking ten tijde van het wijzen van het vonnis bij de politierechter bekend was, hetgeen het hof te betreuren acht.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is evenwel niet gebleken dat de verdachte wist of ernstig reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd. Publicatie van voornoemde beschikking in de Staatscourant is daartoe onvoldoende. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 6 maart 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een schoudertas (merk Acegene) en
- iPads (kleur zwart en wit) en
- een e-book (merk Kindle) en
- een batterijlader en
- een USB-kabel en
- een kladblok
toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een tas in een treinstation. De verdachte en zijn mededader hebben op slinkse wijze het slachtoffer, een toerist die met zijn bagage op het treinperron stond te wachten, afgeleid, zodat zij zijn tas met daarin persoonlijke bezittingen konden wegnemen. Het hof vindt het op een dergelijke manier stelen van persoonlijke bezittingen zeer verwerpelijk. De verdachte en zijn mededader hebben enkel oog gehad voor hun eigen gewin zonder daarbij kennelijk stil te staan bij de gevolgen die hun handelen heeft voor het slachtoffer. Dergelijk handelen leidt niet alleen tot schade en overlast bij de gedupeerde, maar veroorzaakt ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij treinreizigers in het bijzonder.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 juni 2015 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.C. Römer en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2015.
mr. F.M.D. Aardema en mr. P.C. Römer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.