In deze zaak gaat het om een geschil tussen een koper en verkoper van een woning over de betaling van herstelkosten na een lekkage in de badkamer. De koper, aangeduid als [appellante], is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kern van het geschil betreft de vraag wie verantwoordelijk is voor de kosten van herstel van de lekkage, die zich voordeed kort voor de transportdatum van de woning. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat 75% van de herstelkosten voor rekening van de koper blijft, op basis van artikel 6:100 BW, dat stelt dat bij schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de waarde van het voordeel dat de benadeelde heeft verkregen.
De feiten zijn als volgt: op 27 januari 2012 sloten partijen een koopovereenkomst voor de woning, waarbij de koopprijs € 560.000,00 bedroeg. Kort voor de transportdatum deed zich een lekkage voor, die aanvankelijk werd geschat op € 1.785,00. Partijen sloten een depotovereenkomst waarin werd afgesproken dat een deel van de koopsom zou worden ingehouden tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de verkoper. Na de lekkage schakelde de koper een loodgieter in, die de herstelkosten op € 4.343,50 begrootte.
In het eindvonnis van de kantonrechter werd geoordeeld dat de verkoper verantwoordelijk was voor de kosten van herstel, maar dat de koper ook rekening moest houden met de waarde van de woning en de staat waarin deze verkeerde. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de koper, gezien de omstandigheden, 75% van de herstelkosten voor zijn rekening moest nemen. De grieven van de koper werden verworpen, en het hof bekrachtigde het eindvonnis van de kantonrechter, waarbij de koper werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.