ECLI:NL:GHAMS:2015:4453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
23-000813-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in geweldszaak tijdens Sensation White

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van betrokkenheid bij geweld tegen een slachtoffer tijdens het evenement Sensation White op 8 juli 2012 in de Amsterdam Arena. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd op verschillende data, waarbij de verklaringen van de aangever en getuigen zijn beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever niet betrouwbaar genoeg waren om als bewijs te dienen, mede door de invloed van 'collaborative storytelling'. De verklaringen van de medeverdachte en getuigen werden ook kritisch bekeken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandeling. De vordering van het openbaar ministerie tot veroordeling werd afgewezen, en de verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

parketnummer: 23-000813-14
datum uitspraak: 29 oktober 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-708091-12 en 01-168369-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 en 19 november 2014, 10 juni 2015, 24 juni 2015, 15, 16 en 18 september 2015 en 15 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(Sensation White)
hij op of omstreeks 8 juli 2012 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen (met kracht) een of meer malen op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt (terwijl die [slachtoffer] zich op de grond bevond)
en/of
hij op of omstreeks 8 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (enkelfractuur en/of aangezichtsfract(u)r(en)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (met kracht) een of meer malen een kopstoot te geven en/of op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen en/of op/tegen het gezicht/hoofd en/of enkel/(onder)been, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen/springen;
en/of
hij op of omstreeks 8 juli 2012 te Amsterdam met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Amsterdam-Arena, skybox [nummer] , (in aanwezigheid van meerdere bezoekers) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit (met kracht) een of meer malen een kopstoot geven en/of op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] slaan/stompen en/of op/tegen enkel/(onder)been, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen/trappen/springen;
en/of
hij op of omstreeks 8 juli 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) (met kracht) een of meer malen een kopstoot heeft/hebben gegeven en/of op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of op/tegen het gezicht/hoofd en/of enkel/(onder)been, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt/gesprongen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof andere overwegingen ten grondslag legt aan zijn beslissingen.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling en het openlijk in vereniging plegen van geweld zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen minus de chauffeurskosten, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft evenals in eerste aanleg gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, het medeplegen van een poging doodslag, nu het vereiste opzet op de dood van de aangever ontbreekt.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte als tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, het medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer] alsmede het als derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde, het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer] , bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Ten onrechte heeft de rechtbank de verklaringen van de aangever [slachtoffer] , met uitzondering van diens eerste verklaring, aangemerkt als onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Het enkele feit dat niet valt uit te sluiten dat de verklaringen van [slachtoffer] na de nacht van het incident mede onder invloed van ‘collaborative storytelling’ tot stand zijn gekomen, is onvoldoende om deze verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Dit geldt te minder, nu uit tapgesprekken blijkt dat [slachtoffer] ook in de allereerste gesprekken, vanaf één dag na het incident, aangeeft dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de daders waren en dit blijft zeggen in de diverse tapgesprekken. Bovendien vindt de verklaring van de aangever [slachtoffer] steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , aangezien deze heeft verklaard dat hij de eerste klap heeft gegeven maar dat ook anderen geweldshandelingen pleegden. De verklaringen van [slachtoffer] zijn consistent en voorts ook in lijn met hetgeen [getuige 1] heeft verklaard. Derhalve zijn de verklaringen van [slachtoffer] alle bruikbaar voor het bewijs.
Ook de verklaringen van [getuige 1] zijn door de rechtbank ten onrechte als onbetrouwbaar en niet redengevend voor het bewijs aangemerkt. [getuige 1] heeft immers, als één van de weinige getuigen in de skybox, tegen alle weerstand en adviezen in consistent verklaard over hetgeen zij heeft waargenomen. Voor zover zij niet steeds gelijkluidend heeft verklaard omtrent de plaats waar zij ten tijde van het incident zat, is dat niet tegenstrijdig te noemen, aangezien zij steeds heeft aangegeven dat zij mensen heeft zien slaan vanuit haar ooghoek.
Hoewel het openbaar ministerie het oordeel van de rechtbank onderschrijft dat het veiligstellen en in beslag nemen van de theedoek niet volgens de forensisch technische normen is gebeurd en dat dit een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) oplevert, heeft de rechtbank daaraan ten onrechte de sanctie van uitsluiting van het daaruit voortgekomen bewijs verbonden. In de visie van het openbaar ministerie kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim, zodat de in de NFI-rapporten van 23 augustus 2012 en 26 april 2013 vervatte resultaten en conclusies uit het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt.
Voorts dienen de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] voor het bewijs te worden gebruikt.
Ten aanzien van de vraag of ook sprake is geweest van handelen met voorbedachte raad is het openbaar ministerie van mening dat deze, in het licht van de strenge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt en in aanmerking genomen dat de gebeurtenissen zich kort na de binnenkomst van de aangever [slachtoffer] in hoog tempo lijken te hebben afgespeeld, ontkennend moet worden beantwoord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van het aan hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat dient te worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte, dat hij heeft gezien dat de medeverdachte [medeverdachte] de aangever [slachtoffer] heeft mishandeld, dat hij dit heeft willen beëindigen en er daarom tussen is gesprongen om de aangever te ontzetten, de aangever vervolgens rechtop heeft gezet en naar buiten heeft gezet. Deze verklaring van de verdachte is plausibel en consequent en vindt in sterke mate steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Dat de verdachte niet onmiddellijk heeft verklaard doet daar niet aan af, aangezien daarvoor een goede verklaring is, namelijk dat hij zich er niet mee wilde bemoeien gelet op de achtergrond van de medeverdachte [medeverdachte] . Een dergelijke opstelling valt ook bij andere getuigen te waar te nemen.
De verklaringen van de aangever [slachtoffer] zijn geen van alle bruikbaar voor het bewijs, aangezien op grond van door de raadsman in zijn pleitnota nader omschreven feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat [slachtoffer] zich niet daadwerkelijk herinnert dat de verdachte hem heeft mishandeld, maar dit heeft geconcludeerd en/of gehoord en/of gereconstrueerd. Daarbij zijn de verklaringen van [slachtoffer] ten aanzien van de verdachte niet eenduidig en consistent en als zodanig onbetrouwbaar, aangezien hij achtereenvolgens heeft verklaard: “ik weet niet wat [verdachte] heeft gedaan; [verdachte] heeft getrapt; [verdachte] heeft geslagen; [verdachte] heeft een slaande en trappende beweging gemaakt, maar of hij mij heeft geraakt weet ik niet.”Deze conclusie wordt ook geschraagd door de inhoud van de tapgesprekken van [slachtoffer] , waaruit het beeld rijst dat de aangever niet weet hoe het is gegaan, omdat hij niet alleen op onderdelen van het gebeuren zicht mist, maar ook op het totale verloop daarvan. Een en ander vindt ook bevestiging in het rapport van prof. dr. P.J. van Koppen.
Ook de verklaringen van de getuige [getuige 1] kunnen niet bijdragen aan het bewijs tegen de verdachte. Blijkens haar verklaringen bij de politie heeft [getuige 1] niet veel gezien: er gebeurde iets en er was tumult. De getuige plaatst meerdere personen om de aangever, maar wat deze personen individueel precies deden, blijft in het midden; zij heeft bewegingen naar voren of naar beneden waargenomen. Zij heeft geen herinnering aan concrete individuele geweldshandelingen. Voorts heeft de getuige Vos verklaard dat [getuige 1] met hem stond te praten ter hoogte van de toegang tot het balkon op het moment dat de aangever [slachtoffer] werd mishandeld en dat [getuige 1] korte tijd nadat hij haar had verteld dat [slachtoffer] klappen had gehad in diens richting liep. De verklaring van [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris is gelet op het voorgaande in strijd met de waarheid afgelegd en dient als onbruikbaar voor het bewijs terzijde te worden gesteld.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] is op onderdelen aantoonbaar onwaar en ook overigens onvoldoende betrouwbaar en niet overtuigend. Dit wordt ook door het openbaar ministerie onderschreven, aangezien zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door het openbaar ministerie is betoogd dat [medeverdachte] zijn eigen rol kleiner tracht te maken door een ander te beschuldigen.
Het oordeel van het hof
Vrijspraak van het medeplegen van een poging doodslag
Met het openbaar ministerie en de verdediging is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer] , reeds omdat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] was gericht.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
Anders dan het openbaar ministerie is het hof – met de verdediging – van oordeel dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] niet voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt.
Prof. dr. P.J. van Koppen concludeert in zijn rapport van 16 juni 2013 (dossierpagina’s 9 073 e.v.) dat de volgorde en de manier waarop de aangever [slachtoffer] in zijn verklaringen en de telefoongesprekken zijn versie van het gebeurde vertelde, laten zien dat zijn verhaal zich steeds wijzigde, met name waar het gaat om van belang te achten details met betrekking tot het handelen van de vermoedelijke daders. Of het bij [slachtoffer] terugkerende herinneringen betreft of door anderen of in samenspraak met anderen gereconstrueerde verhalen kan niet zonder meer worden bepaald. Wel vertelde [slachtoffer] aan zijn gesprekpartners dat hij zich plotseling weer iets was gaan herinneren en sprak hij steeds in termen van dat ‘het wel zo gegaan moest zijn’. Dat laatste maakt het volgens Van Koppen waarschijnlijker dat sprake is van een reconstructie achteraf met behulp van anderen, van ‘collaborative storytelling’ derhalve. Mede gelet op de conclusies in het rapport van Van Koppen en nu de verklaringen van de aangever [slachtoffer] op tal van onderdelen, met name waar het de rol van de verdachte(n) betreft, onvoldoende eenduidig en consistent zijn, acht het hof deze niet bruikbaar voor het bewijs.
Dit laatste dient ook te gelden ten aanzien van de eerste verklaring van [slachtoffer] . Deze eerste verklaring is door [slachtoffer] ten overstaan van de politie afgelegd op 8 juli 2012 om 05:30 uur in, naar het hof uit het in het betreffende proces-verbaal vermelde adres Meibergdreef 9 te Amsterdam Zuidoost begrijpt, het AMC-ziekenhuis. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] in de periode daaraan voorafgaande reeds met verschillende andere personen, onder wie [getuige 1] , had gesproken over hetgeen zich in de skybox had afgespeeld. Voor het oordeel dat deze verklaring niet zonder meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt ziet het hof ook steun in hetgeen onder meer door de getuigen [getuige 5] , [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] is verklaard. Zo heeft de getuige [getuige 5] (dossierpagina’s 3 230 e.v.) verklaard dat het slachtoffer zei dat hij van het toilet was gekomen en dat hij vervolgens aan [getuige 5] vroeg wat er gebeurd was. Getuige [getuige 3] (dossierpagina’s 3 056 e.v.) heeft verklaard dat hij het slachtoffer aantrof op een krukje op de galerij voor de skybox in het bijzijn van zijn vrouw en dat het slachtoffer vroeg wat er gebeurd was. Uit de omschrijving van de vrouw door [getuige 5] leidt het hof af dat deze vrouw de getuige [getuige 1] was. Op de vraag van [getuige 3] antwoordde het slachtoffer dat hij in de skybox een gesprek had gehad en toen niets meer wist en buiten lag. De vrouw wist ook niets meer, aldus [getuige 3] . En ook de getuige [getuige 6] (dossierpagina’s 3 101 e.v.) heeft in deze zin verklaard, namelijk dat het slachtoffer zei dat hij naar het toilet was geweest en toen in elkaar was geslagen en dat er niet méér uitkwam. Vervolgens was het slachtoffer met iemand gaan bellen, waarbij hij had gezegd dat hij in elkaar geslagen was en niet wist door wie en hoeveel. Daaraan doet overigens niet af dat de getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij het slachtoffer de naam van verdachte hoorde noemen, nu hij daaromtrent later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het slachtoffer dat zei toen hij op de brancard lag en derhalve – naar het hof begrijpt – reeds enige tijd na het incident en nadat hij tenminste met de getuige [getuige 1] en met iemand aan de telefoon had gesproken.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1]
Met de verdediging is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] wisselend en niet consistent zijn, hetgeen in ernstige mate afdoet aan de betrouwbaarheid daarvan. De stelling van het openbaar ministerie dat [getuige 1] steeds heeft verklaard dat zij midden op de bank zat en vanuit haar ooghoek mensen heeft zien slaan, maakt dit niet anders. Voor het oordeel van het hof is mede redengevend de verklaring van de getuige Vos, die het volgende inhoudt. Op het moment dat [slachtoffer] werd mishandeld stond hij met [getuige 1] te praten in de skybox ter hoogte van de toegang tot het balkon. Op dat moment hoorde hij geroep en zag hij een deinende massa. Kort daarna is hij naar de plaats, waar [slachtoffer] lag, gelopen en vervolgens weer teruggelopen naar [getuige 1] . Hij heeft haar toen verteld dat [slachtoffer] klappen had gehad, waarop hij zag dat zij schrok en kort daarna in de richting van [slachtoffer] liep. Deze verklaring sluit aan bij het proces-verbaal Beschrijving opgenomen beelden Arena (dossierpagina 2 147 - 2 149), waaruit blijkt dat [slachtoffer] om 03:14 uur uit de skybox verscheen en [getuige 1] eerst om 03:18 uur, nadat onder andere [naam 1] en [naam 2] al uit de skybox waren gekomen en naar het slachtoffer hadden gekeken. De verklaring van [getuige 1] dat zij alles heeft gezien en dat het enige dat bij haar opkwam was om naar [slachtoffer] te gaan, zoals zij op 11 juli 2012 aan de politie heeft verklaard, biedt daarentegen geen verklaring voor voornoemd tijdsverloop. Voorts wijst het hof op de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 3] , die inhoudt dat de vrouw die bij het slachtoffer was, van wie is vastgesteld dat dit [getuige 1] was, niet kon verklaren wat er was gebeurd.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar en zal het hof deze niet gebruiken voor het bewijs.
Waardering van de verklaringen van de verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte]
Nu de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet op elkaar aansluiten en elkaar zelfs uitsluiten, met name op het punt van het daderschap en het ingrijpen om het geweld tegen [slachtoffer] te stoppen, dient het hof te beoordelen aan welke van deze beide lezingen omtrent het verloop van de gebeurtenissen bewijskracht kan worden toegekend, gelet op hetgeen overigens uit het dossier kan worden vastgesteld.
Het hof stelt voorop dat met de verklaringen van een andere verdachte in dezelfde zaak behoedzaam en met enige terughoudend dient te worden omgegaan, gelet op diens belang om de/een ander te belasten en, ook in het geval van een bekennende verklaring, de eigen schuld te verlichten en op de omstandigheid dat deze als verdachte niet is gehouden naar waarheid te verklaren.
De verdachte heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Bij binnenkomst van de Skybox zag hij dat de verdachte op de bank zat. Hij zag dat de verdachte met zijn vuist in zijn andere hand sloeg en hierbij iets zei van: “Hij is de mijne”. [verdachte] wilde kort daarna de Skybox verlaten. Hij liep vervolgens naar de deur en zag toen [slachtoffer] uit het toilet komen. Hij zag dat de verdachte voor [slachtoffer] stond. Hij zag dat de verdachte zich klein maakte, een zwaaiende beweging met zijn arm maakte en [slachtoffer] raakte. De verdachte begon [slachtoffer] daarop te slaan en te schoppen. Hij sprong tussen hen beiden in. Hij probeerde [slachtoffer] , die op de grond lag, op te tillen. Hij kreeg hierbij een klap op zijn neus van de verdachte. Hij kon vervolgens [slachtoffer] door de deur krijgen en hem op de gang zetten.
Deze verklaring vindt tot op zekere hoogte steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , voor zover deze – kort en zakelijk weergegeven – heeft verklaard:
[slachtoffer] was in de skybox gekomen en had op enig moment tegen hem gezegd: ‘Goed gedaan’ en daarbij in de richting van [naam 3] (het hof begrijpt: de toenmalige vriendin van [medeverdachte] ) gewezen. Even later had [slachtoffer] gezegd: “Was [naam 4] geld op?”. [medeverdachte] was van deze laatste opmerking vreselijk ontdaan en begon te koken. Hij kon deze opmerking niet pikken, aangezien deze respectloos was tegenover [naam 3] . Iedereen zag dat hij een beetje geïrriteerd was. Hij is even gaan zitten om tot rust te komen en wilde vervolgens een drankje pakken bij de bar. [slachtoffer] kwam op dat moment weer binnen door de deur of uit het toilet en keek hem toen aan en gaf een knipoog. [medeverdachte] liet zich hierop gaan en gaf [slachtoffer] een klap.
Voorts vindt de verklaring van de verdachte dat alleen [medeverdachte] geweld tegen [slachtoffer] heeft gepleegd, steun in hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 11 juli 2012. Dit proces-verbaal behelst het telefonische verhoor op 9 juli 2012 van een getuige, die uit angst anoniem wenste te blijven. Deze getuige had hem het volgende verklaard:
Ik was zaterdag (het hof begrijpt: op 8 juli 2012) op het feest (het hof begrijpt: Sensation White in de Amsterdam Arena te Amsterdam). Ik heb mij in de skybox tussen de mensen begeven. Een paar minuten later zag ik dat [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) in een hoek werd geduwd. Ik zag dat hij een kopstoot kreeg (het hof begrijpt gelet op haar latere verklaring bij de rechter-commissaris: een beweging die leek op een kopstoot) en hierdoor op de grond viel. Ik zag dat hij hierna meerdere malen werd geschopt door dezelfde persoon. De persoon die [slachtoffer] een kopstoot gaf en schopte betrof een grote man, breed en gespierd, met gezichtsbeharing. Het hele incident was binnen een paar seconden afgelopen.”
Het hof hecht in het bijzonder waarde aan deze verklaring, nu deze de enige is waarvan kan worden gezegd dat deze is afgelegd door een getuige die geen band heeft met de verdachten of het slachtoffer.
Het hof acht de weergave door de verbalisant van de aan hem afgelegde verklaring van de NN getuige betrouwbaar, ondanks dat haar latere verklaringen daarvan enigszins afwijkend zijn en overweegt daartoe het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 18 juli 2012 (dossierpagina’s 02 008- 02 009) volgt dat de getuige zelf contact heeft opgenomen met de politie om een verklaring af te leggen en niet dat zij daarvoor door anderen zou zijn benaderd. De verklaring is kort – één dag – na het incident afgelegd. Het betrof derhalve een verse herinnering. Niet is gesteld of gebleken dat de getuige belang zou hebben bij het afleggen van een onjuiste verklaring. Er zijn voorts geen aanwijzingen dat de verklaring van de getuige onjuist is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen. De verklaring is uitvoerig en tussen aanhalingstekens weergegeven, waaruit het hof opmaakt dat het een letterlijke weergave van de woorden van de getuige betreft. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 2] en uit het proces-verbaal van bevindingen van officier van justitie mr. [naam 5] van 24 juli 2012 (dossierpagina 02 010) blijkt voorts dat de getuige in de dagen na het afleggen van haar eerste telefonische verklaring met de politie en de officier van justitie heeft overlegd over het gebruik daarvan in het onderhavige onderzoek en over het afleggen van een tweede verklaring op het politiebureau. Uit de in beide processen-verbaal beschreven gang zaken blijkt niet dat de getuige haar eerste verklaring heeft willen herroepen. Wel blijkt hieruit dat de getuige bang was voor de eventuele gevolgen van het afleggen van een verklaring. Deze angst bestond voornamelijk uit hetgeen de getuige over de mogelijke dader(s) in de media had gelezen en van derden had gehoord. In het proces-verbaal van [verbalisant 2] is met zoveel woorden opgenomen dat de getuige bang was voor de medeverdachte [medeverdachte] en de mensen om hem heen.
Die bestaande angst verklaart wellicht ook waarom de getuige in latere verhoren bij de politie en de rechter-commissaris minder stellig is ten aanzien van de rol van de persoon aan wie zij in haar eerste verklaring alle geweldshandelingen heeft toegeschreven. Evenmin is uitgesloten dat door tijdsverloop haar herinneringen aan het voorval minder scherp zijn geworden. Wat hier verder ook van zij; de getuige is ook in deze latere verhoren niet expliciet teruggekomen op haar eerste verklaring. De verschillen tussen de verklaringen doen naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de eerste verklaring.
Nadere bespreking van de verweren met betrekking tot de verklaring van de verdachte
Dat de verdachte niet meteen, doch eerst in zijn derde verhoor bij de politie een verklaring heeft afgelegd, nadat hij kennis had genomen van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. De verdachte heeft hierover in dit verhoor verklaard dat hij aanvankelijk geen verklaring heeft willen afleggen, omdat hij geen problemen wilde met de medeverdachte [medeverdachte] . Op de vraag van de verhoorders waarom hij nu dan toch ging verklaren, antwoordde hij het volgende:
“Hij probeert mijn kant op te wijzen. (…) Ik las dat stukje en het begon bij mij te komen. Ik werd gewoon boos. Ik wil me er niet mee bemoeien, beroep me op mijn zwijgrecht en (het hof begrijpt: dan) probeer jij jouw schuld op mij af te schuiven. Ik heb ook kinderen (…) als ik mijn bedrijf niet voort kan zetten, word ik uit mijn huis gezet (….) En ik wil gewoon geen problemen.” (p. 5 081)
Het hof begrijpt hieruit dat het feit dat [medeverdachte] de verdachte beschuldigde voor de verdachte aanleiding is geweest zijn proceshouding te herzien. Het hof acht dit niet onbegrijpelijk en aldus niet zonder meer reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten.
Met betrekking tot de manier waarop [slachtoffer] de box is uitgekomen, overweegt het hof dat op de beelden zichtbaar is dat [slachtoffer] met enige vaart naar buiten komt, maar wel (struikelend) overeind blijft. Het hof leidt hieruit af dat hij een duw moet hebben gekregen. Het hof acht dit echter niet zonder meer strijdig met de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer naar buiten heeft gezet. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat gezien de op dat moment hectische situatie waarschijnlijk van een snelle beweging sprake is geweest. Ook hierin ziet het hof derhalve geen reden verdachtes verklaring onbetrouwbaar te achten.
Nadere bespreking van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte]
De verklaringen die [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd en die hij ook daarna heeft gehandhaafd, komen in de kern op het volgende neer. [medeverdachte] stelt in zijn woede met de buitenkant van zijn hand één klap in het gezicht van [slachtoffer] te hebben gegeven. Vervolgens zouden anderen, onder wie de verdachte en mogelijk [naam 1] , ook begonnen zijn [slachtoffer] te slaan. [medeverdachte] zou het daarmee niet eens zijn geweest. Hij verklaarde daaromtrent in zijn verklaring van 26 juli 2012 het volgende:
“en hij en nog een jongen, die begonnen hem ook te slaan (…) En ik dacht van wat doet ie nou (…) En op een gegeven moment hadden ze hem ook vast zeg maar, zo vanuit zijn keel. En toen weet ik nog wel dat ik die… Die jongen die met mij (…) Een duw gegeven. Van weet je … laat die man. (…) Het was (…) echt een beetje te ver vond ik weet je. Ik geef hem een klap en dat is mijn ding weet je. (…) Ja, wat een sukkels dacht ik eigenlijk. En toen ben ik zeg maar vanuit de bar toen hun weer met hem bezig waren. (…) toen op een gegeven moment viel hij, die man, die [slachtoffer] die viel of die gleed uit of… (…) Toen duwde ik hem opzij en toen ben ik zeg maar… over hem heen gestapt.”
Voorts heeft de verdachte in hetzelfde verhoor, terwijl hij de situatie voor de verbalisanten tekende, het volgende verklaard:
“ik stond met mijn rug tegen een muur aan (…) Dus toen gebeurde het (…) dat ik (…) hier stond en zij stonden hier voor mij. (…) Die Turkse jongen (…) stond (…) recht voor mij. (…) En toen gaf ik hem een duw en toen… Want hij had hem vast, heel erg. Aan zijn dinges, hij trok hem bijna weg. (…) als je iemand te lang (de verhoorder merkt op: chocked) (…) op een gegeven moment is de zuurstof naar de hersenen weg en dan val je neer. Ik denk ook dat dat is gebeurd maar dat durf ik niet…”
Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, nu deze geen steun vindt in het dossier.
In het bijzonder houdt het dossier niet in dat [slachtoffer] op enig moment bij de keel gegrepen zou zijn, noch dat de verdachte op enig moment met zijn rug tegen de muur of bij de bar zou hebben gestaan terwijl de mishandeling van [slachtoffer] nog gaande was.
De biologische sporen op de theedoek
De bruikbaarheid voor de bewijsvoering van de in de NFI-rapporten van 23 augustus 2012 en 26 april 2013 vervatte resultaten en conclusies uit het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek met betrekking tot de theedoek kan onbesproken blijven, nu deze niet in de richting van de verdachte als (één van) de dader(s) bij de mishandeling wijzen.
Conclusie
Bij deze stand van zaken en nu in het dossier andere bewijsmiddelen die de verklaring van de verdachte weerleggen dan wel die de medeverdachte [medeverdachte] ontlasten ontbreken, zal het hof uitgaan van hetgeen de verdachte en de NN-getuige, in samenhang beschouwd, hebben verklaard omtrent het verloop van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] . Het hof ziet zich daarin gesteund door hetgeen [medeverdachte] omtrent de reden voor het geven van een klap aan [slachtoffer] op 26 juli 2012 tegenover de politie heeft verklaard, te weten:
“Ik heb daar niet over nagedacht. (…) Kijk (…) als ik een cabaretier was geweest dan had ik je met mijn mond kunnen aanvallen. (…) Maar ik kan dat niet dus… (…) Soms probeer ik gewoon voor mezelf te bedenken waarom ik sommige dingen doe. Ik denk dat ik gewoon terugval op waar ik eigenlijk het beste in ben. Het middelpunt van mezelf. (…) In vechtsport, of ja, in mijn handen en mijn voeten (…). Als ik dan boos word, als er iets gebeurt dat mij triggert, dan doe ik het gewoon uit het niets” (p. 5 129).
Het hof acht dit mede redengevend voor zijn overtuiging dat [medeverdachte] , getriggerd door de knipoog van [slachtoffer] en mogelijk voor hij het zelf besefte, jegens [slachtoffer] grof geweld heeft gebruikt. Het hof ziet zich in deze overtuiging voorts nog gesterkt door het gegeven dat [medeverdachte] de Amsterdam Arena vrijwel direct na het incident heeft verlaten, in tegenstelling tot de verdachte, die nog even is gebleven.
Voorts heeft het hof zwaar laten wegen dat uit het dossier naar voren komt dat [medeverdachte] als enige een aanwijsbaar en door hem zelf ook erkend motief had. Het hof vermag niet in te zien waarom de verdachte en/of anderen, zonder enig aantoonbaar motief of aanleiding of vooraf afgesproken plan, (mede) geweld zijn gaan plegen tegen de hen onbekende aangever [slachtoffer] . Dit geldt temeer voor de verdachte, nu hij en de verdachte [medeverdachte] elkaar nauwelijks kenden.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, kan het medeplegen van zware mishandeling en/of het openlijk in vereniging plegen van geweld alsmede hetgeen overigens aan de verdachte cumulatief/alternatief is tenlastegelegd niet worden bewezen. Het hof zal de verdachte om die reden van al hetgeen hem ten laste is gelegd vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 54.499,36, waarvan € 20.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft voorts als vergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van rechtsbijstand een bedrag van € 8.940,00 gevorderd. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. A.E.M. Röttgering en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 oktober 2015.