ECLI:NL:GHAMS:2015:4416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.151.995/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak over aanneming van werk en meerwerk met bewijsaanbod

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap [X] BOUW & INTERIEUR B.V. en [geïntimeerde] over een aannemingsovereenkomst. [X] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de kantonrechter een aantal vorderingen van [geïntimeerde] heeft toegewezen en de vorderingen van [X] heeft afgewezen. De zaak betreft de vraag of er meerwerk is overeengekomen en of [X] recht heeft op betaling voor dit meerwerk. Het hof heeft in het arrest van 27 oktober 2015 de feiten vastgesteld en de grieven van [X] beoordeeld. Het hof oordeelt dat [X] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat er nadere afspraken zijn gemaakt over het meerwerk. Het hof laat [X] echter toe tot bewijslevering voor een aantal specifieke meerwerkposten die met de bouwbegeleider [B] zijn besproken. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden, waarbij het hof een getuigenverhoor heeft gelast om de bewijsvoering van [X] te toetsen. De zaak illustreert de complexiteit van aannemingsovereenkomsten en de noodzaak van duidelijke afspraken en bewijsvoering in civiele zaken.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.151.995/01
zaak/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 590555 CV EXPL 13-898
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BOUW & INTERIEUR B.V.,
kantoorhoudende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 25 juni 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter) van 27 maart 2014, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen tussen [X] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
Het hof heeft bij arrest van 5 augustus 2014 een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 29 oktober 2014 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben beide partijen nog producties in het geding gebracht. Het proces-verbaal van comparitie bevindt zich bij de processtukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens akte vermeerdering eis, met een productie;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd, onder vermeerdering van haar eis, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en haar vermeerderde vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[X] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 richt [X] tegen deze feitenvaststelling. Het hof zal daarmee rekening houden en zelf de feiten vaststellen die, als erkend dan wel niet of niet voldoende bestreden, in hoger beroep zijn gebleken.
2.1.1.
[X] en [geïntimeerde] hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand van [geïntimeerde] aan de [adres] . [geïntimeerde] bewoont de begane grond en de eerste verdieping van dat pand. [A] (hierna: [A] ) bewoont de tweede en derde verdieping.
2.1.2.
Voorafgaand aan het sluiten van de aannemingsovereenkomst heeft [X] op 18 juli 2011 een offerte uitgebracht. Deze zag zowel op herstel van de fundering als op werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde] . Op 28 februari 2012 heeft [X] een aangepaste offerte aan [geïntimeerde] uitgebracht. De in die laatste offerte aangeboden aanneemsom bedroeg € 92.510,= incl. btw, bestaande uit € 41.632,= incl. btw aan kosten van het funderingsherstel voor zijn wooneenheid en € 50.878,= incl. btw voor overige werkzaamheden. Partijen hebben uiteindelijk een andere afspraak gemaakt, die eruit bestond dat [X] wel het funderingsherstel zou uitvoeren, maar niet (volgens [geïntimeerde] ), althans niet geheel (volgens [X] ), de werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde] . Die zou [geïntimeerde] zelf uitvoeren.
2.1.3.
[geïntimeerde] heeft zich bij de bouw laten begeleiden door [B] (hierna: [B] ).
2.1.4.
[geïntimeerde] heeft op facturen van [X] in totaal een bedrag van € 52.510,= betaald. De factuur van [X] van 16 oktober 2012 ter grootte van € 6.105,40 incl. btw heeft hij onbetaald gelaten.

3.Beoordeling

3.1
In het geding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [X] wordt veroordeeld tot betaling van € 13.438,67 incl. btw, met nevenvorderingen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij [X] teveel had betaald, omdat hem voor de fundering € 37.446,= incl. btw in rekening zou worden gebracht en het overeengekomen meerwerk € 6.655,= incl. btw bedroeg. [X] heeft op haar beurt gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.827,28 aan hoofdsom, met nevenvorderingen, omdat [geïntimeerde] de factuur van 16 oktober 2012 onbetaald heeft gelaten.
3.2
De kantonrechter oordeelde dat partijen op 23 april 2012 een aanneemsom voor de funderingswerkzaamheden zijn overeengekomen van € 37.446,33 en dat [X] daarnaast slechts werkzaamheden voor de posten “houten draagconstructie” en “metalen draagconstructie” heeft uitgevoerd, zodat [geïntimeerde] ook die kosten (€ 6.655,=) dient te dragen. [geïntimeerde] had daarom € 8.408,67 incl. btw teveel betaald; zijn vordering tot terugbetaling heeft de kantonrechter in zoverre toegewezen. Ook de vordering tot betaling van € 803,25 incl. btw vanwege een niet aangelegde zandcementvloer is toegewezen, alsmede enkele nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen. De vorderingen van [X] zijn eveneens afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar zes grieven op.
3.3
[X] vordert na eiswijziging dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 7.009,15 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft tegen de eiswijziging geen bezwaar gemaakt en deze is niet in strijd met de goede procesorde, zodat het hof op de grondslag van de gewijzigde eis recht zal doen.
3.4
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat - samengevat - partijen op 23 april 2012 een aanneemsom voor de funderingswerkzaamheden zijn overeengekomen van € 37.446,33. Volgens [X] is, nadat zij verschillende offertes had verstrekt, pas in mei 2012 (althans ná 23 april 2012) tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen die in aanwezigheid van [A] en [B] is ondertekend. Deze overeenkomst ging uit van een aanneemsom van (€ 41.632,= per appartement plus € 50.878,= ) € 92.510,=. [X] verwijst in dat verband naar haar productie H2 in hoger beroep, welk document door beide partijen is ondertekend en waarop handgeschreven staat vermeld “mei 2012”.
3.5
Grief 3 van [X] betreft haar veroordeling tot (terug)betaling van € 8.408,67. Volgens [X] zijn er na de overeenkomst van mei 2012 nadere afspraken gemaakt, waarvan de inhoud zijn weerslag vindt in [X] productie H3 d.d. 26 juli 2012. De nadere afspraken komen volgens [X] erop neer, dat van de aanneemsom van € 92.510,= (vermeld in zijn productie H2) een totaalbedrag van € 44.761,85 incl. btw zou worden geschrapt (voornamelijk minderwerk en enig meerwerk, zoals opgesomd in productie H3) zodat een bedrag van € 47.748,15 aan afgesproken werkzaamheden resteerde. Die werkzaamheden betroffen vooral, maar niet uitsluitend, de funderingswerkzaamheden.
3.6
De grieven 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof stelt daarbij voorop dat [X] zich verweert met een beroep op (c.q. nakoming vordert van) de nadere afspraken van juli 2012, niet de daaraan voorafgaande afspraak. Hetgeen [X] over de totstandkoming van de eerdere afspraak van mei 2012 aanvoert (een gang van zaken die [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist) kan daarom onbesproken blijven.
3.7
De productie die [X] ter onderbouwing van de nadere afspraken van juli 2012 in het geding heeft gebracht (productie H3) betreft een eigen opstelling van [X] . Het document is niet door [geïntimeerde] ondertekend en gesteld noch gebleken is dat deze productie met [geïntimeerde] is gedeeld. [geïntimeerde] heeft ook gemotiveerd betwist dat partijen in juli 2012 nog (nadere) afspraken hebben gemaakt. [X] heeft niet, althans onvoldoende, concreet, aangeboden de afspraken van juli 2012 te bewijzen. Voor een ambtshalve bewijsopdracht ziet het hof geen aanleiding. Dat betekent dat in dit geding niet is komen vast te staan dat de beweerde afspraken zijn gemaakt. Grieven 2 en 3 moeten reeds daarom falen.
3.8
Grief 4 betreft de afwijzing door de kantonrechter van de vordering van [X] tot betaling van een (meerwerk)factuur. [X] stelt het meerwerk te hebben uitgevoerd omdat [geïntimeerde] , die een belangrijk deel van het werk waarvoor [X] had geoffreerd zelf is gaan uitvoeren, assistentie en materialen van [X] nodig had. Dat meerwerk heeft [X] gespecificeerd in productie H4 en bedraagt inclusief btw € 11.771,=. Volgens [X] resteert dan, gelet op hetgeen [geïntimeerde] moest betalen én heeft betaald, een bedrag van € 7.009,15 inclusief btw ter betaling.
3.9
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat meerwerkopdrachten zijn verstrekt. Ook voor productie H4 geldt dat het niet door [geïntimeerde] is ondertekend. Dat het document aan [geïntimeerde] ter kennis is gebracht is evenmin gesteld of gebleken. [X] heeft echter concreet te bewijzen aangeboden dat diverse onderdelen van productie H4 zijn besproken met [B] , bouwbegeleider aan de zijde van [geïntimeerde] . Blijkens productie H4 is dat het geval voor de posten “houten wand bij badkamer met zware balk”, “houten constructie wand trapopgang Fam [A] ”, “extra uurloon inhuren ( [Y] timmerbedr) in bouwvakvak.” en “begeleiding Dhr [B] voor asbest probleem”. [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat hetgeen met [B] is besproken hem niet kan worden toegerekend, zodat het hof ervan uit zal gaan dat dat wel het geval is. Nu [geïntimeerde] voorts niet heeft betoogd dat het (enkele) bespreken van het meerwerk met [B] niet volstaat om het meerwerk als overeengekomen te beschouwen, zal het hof daar in beginsel van uitgaan. Het hof zal [X] , gelet op het voorgaande, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv., tot het door hem aangeboden bewijs toelaten zoals in het dictum te formuleren. [X] zal tevens inzicht dienen te verstrekken in de bedragen die met genoemde posten samenhangen. Indien [X] bewijs door getuigen wil leveren zullen de getuigen worden gehoord op een nader te bepalen plaats, datum en tijdstip door de in het dictum te vermelden raadsheer-commissaris, daartoe door het hof benoemd. Het hof geeft partijen in overweging de contra-enquête direct aansluitend op het getuigenverhoor te laten plaatsvinden.
3.1
Voor zover het gevorderde meerwerk niet door deze bewijsopdracht wordt bestreken, zal de vordering worden afgewezen omdat deze gemotiveerd is betwist en de vordering in zoverre niet concreet te bewijzen is aangeboden. Daaronder valt ook de stelling van [X] , dat op het overzicht op productie H4 sprake is van 'bedragen die zijn gerekend voor gereedschap en materiaal dat door [geïntimeerde] (danwel de door hem zelf ingeschakelde mensen) is gebruikt en verbruikt' en dat 'die gereedschappen en materialen [...] niet aan [X] retour [zijn] gekomen en [...] kapot of verdwenen [waren]. Deze stelling is betwist door [geïntimeerde] , en verder niet toegelicht of onderbouwd door [X] . Ook daaraan gaat het hof derhalve voorbij.
3.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [X] toe tot het bewijs van haar stelling dat de meerwerkposten “houten wand bij badkamer met zware balk”, “houten constructie wand trapopgang Fam [A] ”, “extra uurloon inhuren ( [Y] timmerbedr) in bouwvakvak.” en “begeleiding Dhr [B] voor asbest probleem” met [B] zijn besproken althans dat [B] daarmee heeft ingestemd;
beveelt dat, indien [X] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. C.C. Meijer, daartoe tot raadsheer commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een daartoe nader te bepalen dag en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van [X] de verhinderdata dient na te (laten) gaan van partijen, hun advocaten en de door [X] voor te brengen getuigen (alsmede, zo mogelijk, de door [geïntimeerde] in contra-enquête te horen getuigen) in de periode december 2015 tot en met maart 2016 en daarvan op de rol van 10 november 2015 bij rolmededeling opgave aan het hof dient te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H. de Bock en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.