ECLI:NL:GHAMS:2015:4376

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
23-005036-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor bedreiging van kantonrechter door klokkenluider

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, die al jarenlang als klokkenluider tegen de overheid optreedt, werd beschuldigd van het bedreigen van een kantonrechter. De bedreiging vond plaats in de periode van 1 september 2011 tot en met 12 oktober 2011, waarbij de verdachte de kantonrechter dreigde met de dood om zo een eerlijke rechtsgang in zijn zaak af te dwingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging schriftelijk heeft geuit en dat de inhoud van de brief voldoende was om bij de kantonrechter vrees te wekken voor zijn leven.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet strafbaar was vanwege psychische overmacht, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel beïnvloed door zijn langdurige strijd met de overheid, niet zodanig waren dat er sprake was van een van buiten komende drang. De verdachte werd in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, maar dit leidde niet tot een vrijspraak.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf, maar het hof kwam tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 34 dagen, met aftrek van voorarrest, een passende sanctie was. Het hof benadrukte de ernst van de bedreiging, vooral omdat deze was gericht tegen een gezagsdrager die een publieke taak vervult. De verdachte had met zijn handelen niet alleen de kantonrechter bedreigd, maar ook de rechtsstaat ondermijnd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 dagen, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

parketnummer: 23-005036-13
datum uitspraak: 19 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, na verwijzing door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op de voet van artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 november 2012 in de strafzaak onder parketnummer 08-710754-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2014 en 5 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente [gemeente naam 2] en/althans in de gemeente [gemeente naam 1] en/althans (elders) in Nederland, een persoon genaamd [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (schriftelijk) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde persoon meermalen, althans eenmaal, (een) brief/brieven toegezonden (telkens) met de navolgende (zakelijk weergegeven) dreigende inhoud, te weten dat hij die [slachtoffer] zou doodschieten of vermoorden om zo een eerlijke rechtsgang in zijn zaak af te dwingen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 5 oktober 2011 in de gemeente [gemeente naam 1] een persoon genaamd [slachtoffer] schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde persoon een brief toegezonden met de navolgende (zakelijk weergegeven) dreigende inhoud, te weten dat hij die [slachtoffer] zou doodschieten of vermoorden om zo een eerlijke rechtsgang in zijn zaak af te dwingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

[…]

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – kort gezegd – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging op de grond dat bij de verdachte het opzet ontbrak om kantonrechter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) vrees aan te jagen. Het was een wanhoopsdaad van de verdachte om met de overheid, die al zoveel jaren niet naar hem wilde luisteren en hem dwarsboomde, in contact te komen. De brief van de verdachte is een onsamenhangende brij van woorden, een onbeheerste uiting van woede en onmacht van de verdachte was jegens “de overheid” in het algemeen. De dreigementen waren derhalve niet gericht tegen de persoon van [slachtoffer]. Laatstgenoemde heeft daarom aan deze brief niet de redelijke vrees kunnen ontlenen dat hij het leven zou verliezen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in een
geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige
omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het
leven zou kunnen verliezen.
In dit geval zijn de bewezenverklaarde bewoordingen van de brief van de verdachte van dien aard dat bij [slachtoffer] zonder meer de vrees kon ontstaan dat de verdachte hem naar het leven stond en uitvoering zou worden geven aan hetgeen werd aangekondigd. De onheilspellende inhoud van de brief werd kracht bijgezet doordat het verstekvonnis, dat de woede van de verdachte had opgewekt, in stukken gescheurd was bijgevoegd. Daarbij komt dat [slachtoffer] (naar mag worden aangenomen: ambtshalve) bekend was met de verdachte en dat bij de rechtbank [gemeente naam 1] – niet zonder grond – de mare ging dat de verdachte ‘Afghanistan-veteraan’ is, zodat verondersteld mocht worden dat hij vuurwapens kan hanteren.
Dat jarenlange opgebouwde frustratie bij de verdachte jegens de overheid debet is geweest aan zijn handelen, doet aan het bedreigende karakter ervan bepaald niet af.
De omstandigheid dat de verdachte met zijn schrijven de verderstrekkende bedoeling heeft gehad om met de overheid in gesprek te komen, laat onverlet dat hij de brief willens en wetens heeft geschreven en bezorgd en dat het niet anders kan dat hij zich daarbij van de dreiging die van de brief (noodzakelijker-wijs of waarschijnlijk) zou uitgaan, bewust is geweest. Bewezen kan dan ook worden dat de verdachte het opzet heeft gehad op de bedreiging van [slachtoffer].
Het verweer wordt mitsdien in beide onderdelen verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is voor het ten laste gelegde feit op de grond dat sprake is van psychische overmacht. Hij heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe is gesteld dat bij de verdachte, die voorafgaand aan het plegen van het onderhavige feit als klokkenluider al jarenlang een gevecht tegen de overheid voerde, sprake was van een latent aanwezige psychische druk, waarheidsvervorming, angststoornissen en mogelijk een posttraumatische stress-stoornis. De ontvangst van het door de kantonrechter gewezen verstekvonnis is een van buiten komende omstandigheid geweest, waartegen hij zich niet heeft kunnen beheersen, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat voor aanvaarding van een beroep op psychische overmacht moet sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
In dit geval geldt dat de psychische druk die de verdachte – naar is aangevoerd – naar aanleiding van de betekening van het gewraakte verstekvonnis ervoer, niet los gezien kan worden van de eigen persoonlijkheid van de verdachte. Dit volgt uit de na te melden inhoud van de rapporten van gedragskundigen, maar ook al uit de stellingen van de raadsman. Van een van buiten komende drang kan dan ook niet worden gesproken, reden waarom het verweer wordt verworpen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren waarvan 174 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder het stellen een aantal bijzondere voorwaarden, te weten het naleven van een meldplicht bij de reclassering en het ondergaan van een behandeling bij poli- en dagkliniek De Tender.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren met een proeftijd van twee jaar te worden opgelegd, waarbij als de bijzondere voorwaarden moeten worden gesteld toezicht van de reclassering, een behandel-verplichting bij Mediant en een contactverbod met [slachtoffer]. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar verklaard te worden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich, na kennisname van een hem onwelgevallig verstekvonnis, heeft schuldig gemaakt aan de schriftelijke bedreiging van de kantonrechter – een lid van de rechterlijke macht – die het vonnis had gewezen. Hij heeft door aldus te handelen een gezagsdrager, belast met een publieke taak, juist vanwege de uitoefening van die taak, serieus te nemen vrees aangejaagd. Hij heeft beoogd een in zijn ogen oneerlijke rechtsgang ongedaan te maken, maar zijn toevlucht gezocht in een volstrek ontoelaatbaar middel.
De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze gezagsdrager. Dit is een ernstig feit, waarop een gevangenisstraf een passende sanctie is. Anders dan de raadsman is het hof dan ook van oordeel niet worden volstaan met een ‘rechterlijk pardon’ of met oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft acht geslagen op het omtrent de verdachte opgemaakte rapport van [deskundige 1], (forensisch) psychiater, van 15 mei 2015. Zij komt daarin tot de volgende bevindingen en conclusies.
Er is bij de verdachte waarschijnlijk sprake van waarheidsvervorming, die tot stand komt door de interactie van stressoren en twee ziekelijke stoornissen, te weten een gegeneraliseerde angststoornis en dysthyme stoornis. De verdachte zit in een vicieuze cirkel waarin zich hij middels waarheidsvervorming onbewust probeert te beschermen tegen (depressieve) compensatie. Vanuit zijn gerichtheid op erkenning van ervaren onrecht zijn confrontaties met de omgeving onvermijdelijk, waarna spanningen en angsten opnieuw oplopen. Wanneer hij de ervaren spanningen en angsten onvoldoende weet te reguleren, neigt hij naar paranoïde ideeën. Het ten laste gelegde lijkt binnen deze context geplaatst te kunnen worden en geadviseerd wordt dan ook de verdachte ten aanzien daarvan verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Aangeraden wordt voorts de verdachte te verplichten tot het ondergaan van een ambulante behandeling middels het stellen van een bijzondere voorwaarde.
Zijdens de verdachte is overgelegd een op 24 augustus 2015 gedateerd verslag van [deskundige 2], Gz-psycholoog en [deskundige 3], psychodiagnostisch werker, beiden verbonden aan van PACT, (Psychodiag-nostiek en Advies Centrum Twente, onderdeel van Mediant GGZ). Daarin wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een Post Traumatische Stress-stoornis (PTSS) en dat zijn persoon kenmerken kent in het autistisch spectrum, zonder dat er gesproken van worden van een autistische stoornis. Hij heeft verder trekken een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. De verdachte heeft weinig voeling met zijn innerlijke wereld die door traumatische gebeurtenissen is overvallen. De negatieve gevoelens die daarmee verband houden versterken zijn drang naar voorspelbaarheid en creëren een voortdurend hoog spanningsniveau. Onder invloed van actuele situationele stress kan hij achterdochtig worden en heeft de neiging om anderen de schuld te geven en vijandig te zijn. Behandeling voor de PTSS lijkt geïndiceerd, aldus deze rapporteurs.
Het hof stelt vast dat de door de forensisch psychiater en de aan PACT verbonden gedragskundigen omtrent de verdachte gestelde diagnoses niet identiek zijn. Echter, de gemene deler is dat de verdachte in ieder geval behept is met een vorm van een angststoornis. Het rapport van PACT brengt het hof niet tot het oordeel dat de conclusie van de forensisch psychiater dát de problematiek van de verdachte in het ten laste gelegde handelen heeft doorgewerkt én zijn inschatting van de mate waarin dat geschiedde, niet op hun plaats zouden zijn.
Om deze redenen rekent het hof de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 september 2015 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 21 november 2012, terwijl het hof eerst thans
– bijna drie jaar later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 40 dagen, een vrijheidsstraf met een duur die gelijk is aan het reeds door hem ondergane voorarrest op te leggen.
Vanwege de vereiste proportionaliteit tussen ernst van de bewezen gedraging en de strafrechtelijke reactie die daarop volgt én gegeven de omstandigheid dat die gedraging de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, bestaat in deze zaak hoegenaamd geen ruimte om de verdachte daarnaast nog een voorwaardelijk(e) straf(deel) op te leggen. Het hof zal daartoe dan ook niet overgaan. Daarbij is ook meegewogen dat de verdachte sinds 5 oktober 2011 – voor zover bekend – geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De noodzaak voor het stellen van een bijzondere voorwaarde die een verplichting tot ambulante behandeling inhoudt, is minder klemmend geworden, nu de verdachte zich al geruime tijd op vrijwillige basis onder behandeling heeft gesteld van Mediant GGZ.
Alles afwegend wordt oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.W. Groenendijk en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2015.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
====================================================================
[....]
.