Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 8 september 2014 en 27 augustus 2015 is het volgende gebleken.
De vrouw heeft de Franse nationaliteit. Tot het huwelijk met de man in 2001 heeft zij in Frankrijk gewoond. Zij heeft in het jaar 2000 een hoger beroepsopleiding in Frankrijk afgerond en is aldaar in het bankwezen werkzaam geweest.
Hoewel de vrouw ruim twaalf jaar in Nederland heeft gewoond, waar ook de kinderen van partijen zijn geboren, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw in Nederland in een sociaal isolement verkeerde. Zij had weinig tot geen directe familie in Nederland. De familieleden die in Nederland wonen, betreffen – naar de man zelf te kennen heeft gegeven – familieleden van de man. In Frankrijk wonen de moeder, broers en zussen van de vrouw, zodat zij aldaar een groter sociaal netwerk heeft.
Het hof acht
–mede gezien de omstandigheid dat de vrouw de cursus Nederlands niet heeft afgerond – voldoende aannemelijk dat de vrouw de Franse taal, die zij vloeiend spreekt, beter beheerst dan de Nederlandse en dat de vrouw in Frankrijk beter in staat zal zijn om een sociaal en professioneel netwerk op te bouwen. Gelet hierop en het feit dat zij in Frankrijk een HBO‑opleiding heeft afgerond, heeft de vrouw voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Frankrijk betere kansen op de arbeidsmarkt heeft dan in Nederland. Niet in geschil is dat de vrouw vóór haar verhuizing naar Frankrijk een bijstandsuitkering ontving en derhalve op dat moment geen werk had in Nederland. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw tijdens het huwelijk, althans sinds de geboorte van de kinderen, substantieel heeft gewerkt in Nederland. Weliswaar is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vrouw thans in Frankrijk wederom een uitkering voor haar en de kinderen ontvangt, doch zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij na haar verhuizing in 2014 gedurende drie maanden bij de Attijariwafa bank Europe heeft gewerkt. De stelling van de man dat de door de vrouw in dit verband overgelegde arbeidsovereenkomst vals zou zijn, is door de vrouw voldoende gemotiveerd betwist aan de hand van een tweetal door haar in het geding gebrachte salarisspecificaties.
Daargelaten of de vrouw medio maart 2014 wist of kon weten dat haar huurovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, heeft de vrouw, gelet op het voorgaande, haar belang om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen en haar persoonlijke noodzaak daartoe voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien staat vast dat de vrouw ten tijde van de verhuizing samen met de kinderen in Frankrijk over woonruimte beschikte, weliswaar inwonend bij de moeder van de vrouw, terwijl in ieder geval tot medio maart 2014 geen sprake was van een zekere en bestendige woonsituatie in Nederland.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw, en dat van de kinderen, bij een verhuizing naar Frankrijk, mede gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen en het feit dat de vrouw altijd de primaire verzorger is geweest van de kinderen, zowel tijdens als na het huwelijk van partijen, zwaarwegend is.