ECLI:NL:GHAMS:2015:4298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
23-003162-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van staande houding en doorzoeking van een voertuig in verband met het aantreffen van een stroomstootwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen, op 25 april 2013 in de gemeente Oostzaan. De verdachte stelde dat de staande houding door de verbalisant onrechtmatig was, omdat er geen redelijke verdenking van schuld aan een strafbaar feit zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de verbalisant op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd was om het voertuig stil te houden en inzage van rijbewijzen te vorderen, ongeacht de strafvorderlijke verdenking. De doorzoeking van de auto vond plaats met toestemming van de verdachte, wat het openen van een tas in de auto rechtvaardigde, vooral gezien de opdruk op de tas die leidde tot een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van een wapen.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 550,00 en 11 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat het hof de tenuitvoerlegging disproportioneel achtte in het licht van de opgelegde straf. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003162-13
datum uitspraak: 9 oktober 2015
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2013 in de strafzaak onder het parketnummer 15-078615-13 en de daarvan deel uitmakende beslissing op de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 15-003177-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2013 in de gemeente Oostzaan (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere straf en motivering daarvan komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2013 in de gemeente Oostzaan een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bespreking van bewijsverweer.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was nu de verbalisant ten tijde van de uitoefening van die bevoegdheid geen redelijke verdenking van schuld aan het plegen van enig strafbaar feit jegens de verdachte had. De raadsman heeft hieraan de conclusie verbonden dat dit onherstelbare vormverzuim moet leiden tot uitsluiting van het vervolgens tijdens de doorzoeking van de auto aangetroffen stroomstootwapen. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerstwet 1994 te allen tijde bevoegd een motorrijtuig stil te houden door middel van een stopteken en de behoorlijke inzage van rijbewijzen en kentekenbewijzen te vorderen. Blijkens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 26 april 2013 is dit feitelijk wat hij heeft gedaan.
Dat verbalisant [verbalisant] op dat moment mogelijk óók de nachtelijke aanwezigheid van de auto in een woonwijk waar de laatste tijd tijdens de nacht veel woning- en auto-inbraken plaatsvonden verdacht vond, staat aan het gebruik maken van die controlebevoegdheid niet in de weg, temeer daar het rijgedrag van de verdachte, zoals dat is omschreven in voormeld proces-verbaal, kennelijk ook zijn aandacht trok.
De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal niet relateert dat van de bevoegdheid ex artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 gebruik is gemaakt, kan niet worden aangemerkt als een verzuim waardoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Voor bewijsuitsluiting van de onderzoeksresultaten is dan ook geen plaats.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de door verdachte gegeven toestemming tot het doorzoeken van de auto, niet tevens inhield dat verbalisant de bij deze zoeking aangetroffen tas had mogen openen en dat met het vervolgens aantreffen van een stroomstootwapen in die tas om die reden sprake is van onrechtmatige bewijsgaring.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 04) blijkt dat de verdachte desgevraagd toestemming gaf in de auto te kijken, hetgeen door de verdediging niet wordt betwist. Onder de bestuurdersstoel trof verbalisant een zwarte tas aan met de opdruk “[link website]” en verder de tekst: ‘luchtdruk pistolen en geweren, jacht- en zakmessen, Japanse en Europese zwaarden’. Naar het oordeel van het hof heeft dit bij de verbalisant op dat moment kunnen leiden tot een redelijk vermoeden van aanwezigheid van een wapen in de tas, op grond waarvan verbalisant bevoegd was deze tas te openen (artikel 50, eerste lid onder b Wet wapens en munitie).
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit onbetaalde arbeid van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. .
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder overwogen dat bij doorzoeking van de auto waarin verdachte reed, bleek dat de verdachte in het bezit was van een stroomstootwapen. Het aantreffen van een dergelijk wapen brengt gevoelens van onveiligheid met zich en rechtvaardigt, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, een geldboete.
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2015 hij weliswaar eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een geldboete van na te melden duur daarom passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Noord-Holland van 20 maart 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen omzetting van twee maanden gevangenisstraf in honderdtwintig uur dienstverlening, zoals door de politierechter is gedaan.
Op grond van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep en het feit dat het hof zal volstaan met oplegging van een geldboete, acht het hof tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dan wel omzetting daarvan in een taakstraf disproportioneel, zodat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 25 april 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland van 20 maart 2013, parketnummer 15-003177-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M.W. Groenendijk en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2015.
De oudste- en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[....]