ECLI:NL:GHAMS:2015:4263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.167.354/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen van passagiers tegen Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V. wegens vertraagde vlucht

In deze zaak heeft de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V. (SLM) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van 15 passagiers wegens een langdurig vertraagde vlucht werden behandeld. De passagiers vorderden elk een hoofdsom van €600, wat in totaal €9.000,- bedraagt. Het hof heeft vastgesteld dat de passagiers in deze procedure gezamenlijk als eisers optreden, maar dat hun individuele vorderingen niet bij elkaar mogen worden opgeteld voor de beoordeling van de appellabiliteit, zoals bepaald in artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof concludeert dat de vorderingen van de passagiers onder de appelgrens blijven, waardoor SLM niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep. Het hof heeft SLM ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op €311,- aan verschotten en €316,- aan salaris advocaat. Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2015 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.167.354/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2628179 CV EXPL 13-32228
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 oktober 2015
inzake:
de naamloze vennootschap naar Surinaams recht
SURINAAMSE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
appellante,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3], pro se en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ,
wonend te [woonplaats] , [land] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde sub 5],
wonend te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde sub 7],
wonend te [woonplaats] , [land] ,
8.
[geïntimeerde sub 8],
wonend te [woonplaats] ,
9.
[geïntimeerde sub 9],
wonend te [woonplaats] ,
10.
[geïntimeerde sub 10],
wonend te [woonplaats] ,
11.
[geïntimeerde sub 11],
wonend te [woonplaats] ,
12.
[geïntimeerde sub 12],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D.D.M. Xanthopoulos te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 19 januari 2015 heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemd zaaknummer gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2014.
Appellante heeft de zaak aangebracht op de rol van 7 april 2015.
Bij rolbeslissing van 3 juni 2015 heeft het hof het verzoek van appellante om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen afgewezen en de zaak verwezen naar de rol van 16 juni 2015 voor memorie van grieven.
Op de rol van 16 juni 2015 heeft appellante een memorie van grieven genomen.
Geïntimeerden hebben op 28 juli 2015 een memorie van antwoord, met producties, genomen.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Op grond van het bepaalde in artikel 332 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de
vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-. De tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente wordt blijkens dit artikel bij de vordering inbegrepen.
2.2
De onderhavige zaak betreft - kort gezegd - een langdurig vertraagde vlucht van SLM waarvoor de passagiers financieel gecompenseerd willen worden. Bij inleidende dagvaarding hebben de passagiers (in punt 20, onder het kopje “vordering”) de door hen gevorderde hoofdsom als volgt gespecificeerd: “hoofdsom (€ 600,00 p.p.) € 9.000,-”. Hiermee hebben de passagiers naar het oordeel van het hof, anders dan SLM heeft betoogd, elk afzonderlijk een vordering van (in hoofdsom) € 600,- aan de kantonrechter voorgelegd. De passagiers treden in deze procedure dus tezamen als eisers op ter zake van een “opgetelde” vordering met een beloop van € 9.000,-, maar maken ieder voor zich slechts aanspraak op € 600,-. Daaraan doet niet af dat de vordering in het petitum van de inleidende dagvaarding niet (nogmaals) per passagier is uitgesplitst.
2.3
Gelet op het voorgaande komt het hof - met de passagiers - tot de conclusie dat zich in casu de situatie voordoet dat meerdere eisers bij één dagvaarding elk afzonderlijk een vordering hebben ingesteld tegen de gedaagde (SLM) en dat derhalve sprake is van subjectieve cumulatie. In een dergelijk geval mogen voor de beoordeling van de appellabiliteit van het vonnis waarbij deze vorderingen zijn afgedaan die vorderingen niet bij elkaar worden opgeteld (vgl. ECLI:NL:HR:1994:ZC1315).
2.4
Dit betekent dat de kantonrechter in eerste aanleg - ook als rekening wordt gehouden met de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van in totaal € 847,- en de tot de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente - had te oordelen over 15 vorderingen die ieder voor zich onder de appelgrens van artikel 332 Rv blijven. SLM kan dan ook niet in haar hoger beroep worden ontvangen. Het betoog van SLM dat zij, temeer nu de kantonrechter de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie van ook voor deze zaak relevante prejudiciële vragen niet heeft willen afwachten, een groot belang heeft bij beoordeling van de zaak in een tweede feitelijke instantie, kan, wat daarvan verder ook zij, niet tot een andere beslissing leiden.
2.5
SLM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerden begroot op € 311,- aan verschotten en € 316,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en C.C. Meijer en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 13 oktober 2015