ECLI:NL:GHAMS:2015:4256

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.158.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst visrechten en leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. [appellant] had een huurovereenkomst met de gemeente Amsterdam met betrekking tot visrechten, die niet verlengd zou worden omdat hij de leeftijd van 73 jaar had bereikt. De Kamer voor de binnenvisserij heeft het verzoek van [appellant] om verlenging van de huurovereenkomst afgewezen, wat door de kantonrechter als onherroepelijk werd beschouwd. [appellant] stelde dat deze beslissing in strijd was met het fundamentele rechtsbeginsel van non-discriminatie op basis van leeftijd. Het hof oordeelde dat de gemeente de huurovereenkomsten rechtsgeldig had beëindigd en dat de kantonrechter terecht had overwogen dat er geen schending van fundamentele rechtsbeginselen had plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.158.740/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2440480 / CV EXPL 13-26197
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 oktober 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H.A. van der Grinten te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 8 juli 2014, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 augustus 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Door respectievelijk namens partijen zijn inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met beslissing over de proceskosten.
De gemeente heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
[appellant] en (een dienst van) de gemeente Amsterdam hebben een tweetal overeenkomsten gesloten met betrekking tot de huur en verhuur van visrechten als bedoeld in artikel 33 van de Visserijwet 1963 (verder: Visserijwet). De ene huurovereenkomst betreft visrechten in de Afrikahaven en de andere visrechten in de Coenhaven, Neptunushaven, Minervahaven en Mercuriushaven. Deze huurovereenkomsten gelden voor telkens zes jaar. De huurprijs is het equivalent in euro’s van fl. 400,= respectievelijk fl. 350,= per jaar.
2.3.
Bij brieven van 12 april 2012 heeft de gemeente [appellant] geschreven dat de huurovereenkomsten niet zullen worden verlengd en daarom zullen eindigen per 31 december 2012. Als reden daarvoor is onder meer genoemd dat [appellant] inmiddels de leeftijd van 73 jaar heeft bereikt en bij het einde van de looptijd van een nieuwe huurovereenkomst bijna 80 jaar oud zal zijn.
2.4.
[appellant] heeft de Kamer voor de binnenvisserij (hierna: de Kamer) verzocht de huurovereenkomsten te verlengen. Bij besluit van 7 december 2012 heeft de Kamer dit verzoek afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 33, lid 5 Visserijwet, (destijds) inhoudende dat de Kamer een verzoek tot verlenging van de overeenkomst in ieder geval afwijst indien de verhuurder de overeenkomst niet wil voortzetten wegens de omstandigheid dat de huurder voor het einde van de lopende overeenkomst de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of zal bereiken. Het vervolgens door [appellant] ingestelde bezwaar is bij besluit van de Kamer van 24 mei 2013 ongegrond verklaard. [appellant] heeft daartegen geen beroep ingesteld bij de rechtbank, hoewel de mogelijkheid daartoe op de laatste pagina van het besluit is vermeld.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in de eerste aanleg van deze procedure – samengevat – gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, althans is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomsten, door deze eenzijdig en zonder rechtsgeldige opzeggingsgrond op te zeggen, en voorts dat de gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van schade op te maken bij staat, alsmede tot het alsnog aanbieden van een tweetal gelijke huurovereenkomsten met betrekking tot gelijke wateren onder gelijkblijvende condities.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] belast met de proceskosten. Daartoe heeft de kantonrechter, in essentie, het volgende overwogen. Het besluit op bezwaar van de Kamer is onherroepelijk omdat [appellant] daartegen geen beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. Nu een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan, is de rechtmatigheid van het besluit van de Kamer gegeven en zijn de overeenkomsten rechtsgeldig beëindigd per 31 december 2012. Dat is slechts anders indien komt vast te staan dat bij het nemen van het besluit fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Uit de stellingen van [appellant] leidt de kantonrechter af dat deze zich beroept op verboden leeftijdsdiscriminatie. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 33 lid 5 Visserijwet en een passage uit de Parlementaire geschiedenis, alsmede naar artikel 7, aanhef en lid 1 sub c van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) – voor zover het bepaalde in artikel 4 WGBL van toepassing zou zijn – heeft de kantonrechter overwogen dat een door de wetgever geaccordeerde objectieve rechtvaardigingsgrond van toepassing is, te weten het feit dat [appellant] AOW geniet en dus niet meer (alleen) afhankelijk is van de inkomsten uit de visserij, zodat van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel niet is gebleken.
3.3.
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij in de onderhavige procedure niet is gebonden aan de formele rechtskracht van het besluit van de Kamer omdat de Kamer niet toetst of de opzegging van de huurovereenkomst (privaatrechtelijk) rechtmatig is. De Kamer hanteert eigen criteria bij haar oordeel over een verzoek om verlenging van een huurovereenkomst. Die beoordeling staat los van de in dit geding aan de orde gestelde vraag of de gemeente gerechtigd is de huurovereenkomst op te zeggen en bijvoorbeeld geen misbruik maakt van haar bevoegdheid daartoe.
3.5.
Het hof kan [appellant] in deze stelling niet volgen. De gemeente heeft de huurovereenkomsten niet opgezegd, maar [appellant] te kennen gegeven deze na het verstrijken van de lopende termijn niet te willen voortzetten. Artikel 33 Visserijwet bevat een regeling voor de overeenkomst van huur en verhuur van visrecht. In het eerste lid van dit artikel is, kort gezegd, bepaald dat een dergelijke overeenkomst, voor zover aangegaan voor een periode van zes jaar, van rechtswege wordt verlengd voor een gelijke periode, tenzij de verhuurder de huurder acht maanden voor het einde van de looptijd schriftelijk te kennen geeft de overeenkomst niet te willen voortzetten. Op grond van het tweede lid kan de huurder de Kamer in dat geval verzoeken de lopende overeenkomst te verlengen. De Kamer beslist op grond van het bepaalde in het vierde lid naar billijkheid op zo’n verzoek, met inachtneming van – voor zover hier van belang – lid 5 van dat artikel, waarvan de inhoud hiervoor onder 2.4 is vermeld. Uit de regeling van artikel 33 Visserijwet vloeit voort dat, indien naar aanleiding van een besluit op bezwaar van de Kamer als bedoeld in artikel 33 Visserijwet beroep is ingesteld, de bestuursrechter een oordeel geeft over de rechtmatigheid van dat besluit. De afwijzing door de Kamer van het verzoek van de huurder om verlenging van de lopende huurovereenkomst – en, voor zover beroep is ingesteld, het ongegrond verklaren van het beroep tegen een dergelijk besluit door de bestuursrechter – impliceert dat de verhuurder rechtsgeldig heeft bewerkstelligd dat de huurovereenkomst niet wordt verlengd. Voor de burgerlijke rechter is in dit verband slechts een taak weggelegd met toepassing van de leer van de formele rechtskracht, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen.
3.6.
Voor een uitzondering op de leer van de formele rechtskracht is in een geval als het onderhavige alleen plaats indien in de bestuursrechtelijke procedure is gehandeld in strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.7.
De stellingen van [appellant] zien op schending van het fundamentele rechtsbeginsel dat discriminatie op grond van leeftijd is verboden. De Kamer heeft in het bekrachtigde besluit in primo van 7 december 2012 inhoudelijk aandacht besteed aan de stelling van [appellant] dat het niet willen voortzetten van de huurovereenkomsten door de gemeente verband houdt met leeftijdsdiscriminatie. [appellant] heeft met deze stelling ook in de bezwaarprocedure geen succes gehad. Doordat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 24 mei 2013 heeft het debat hierover niet ten overstaan van de bestuursrechter kunnen plaatsvinden, terwijl dat wel de geëigende plaats was geweest om een dergelijk debat te voeren. Bovendien heeft te gelden dat eventuele leeftijdsdiscriminatie niet leidt tot het oordeel dat de bestuursrechtelijke rechtsgang niet meer als eerlijk en (of) onpartijdig kan worden beschouwd. Reeds hierom kan op grond van de stellingen van [appellant] geen uitzondering worden gemaakt op het beginsel van de formele rechtskracht. Ook het debat over de bezwaren die [appellant] heeft geformuleerd tegen de andere door de gemeente in de brief van 12 april 2012 genoemde reden voor het niet willen voortzetten van de huurovereenkomsten had in een procedure ten overstaan van de bestuursrechter kunnen plaatsvinden. Deze redenen behoeven geen inhoudelijke bespreking, omdat ook daaraan het beginsel van de formele rechtskracht in de weg staat.
3.8.
De grieven van [appellant] stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen. De grieven falen daarom en behoeven geen verdere bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 704,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot, en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.