Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
primair[geïntimeerden] zal veroordelen tot ontruiming van de woning aan de [adres] binnen 14 dagen na betekening van het arrest;
subsidiairzal bepalen dat de met ingang van 1 juni 2013 voortgezette huurovereenkomst met betrekking tot die woning zal eindigen op een door het hof te bepalen tijdstip, met veroordeling van [geïntimeerden] de woning te ontruimen, met machtiging van [appellant] om de ontruiming te doen bewerkstelligen met de sterke arm;
primair en subsidiair[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 350,92 per maand vanaf 1 juni 2013 tot de datum dat zij aan het te wijzen ontruimingsarrest zullen hebben voldaan;
meer subsidiaireen verklaring voor recht zal geven dat een nader te bespreken (slaap)kamer in de woning niet tot het gehuurde behoort, met veroordeling van [geïntimeerden] aan [appellant] een sleutel te verstrekken van de woning en hem dan wel door hem aan te wijzen derden ongehinderd toegang te verlenen tot die kamer, op straffe van een dwangsom en voorts een verklaring voor recht zal geven dat niet [geïntimeerde sub 2] maar uitsluitend [geïntimeerde sub 1] huurder is van die woning, exclusief de genoemde kamer, en verder hen zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 350,-,
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 4betoogt [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] niet als onderhuurder kan worden aangemerkt omdat alleen [geïntimeerde sub 1] onderhuurder was van [A] . Zoals [appellant] terecht aanvoert blijkt uit de schriftelijke verklaring van [A] van 3 juni 2013 en volgt overigens uit de stellingen van [geïntimeerden] zelf, dat [geïntimeerde sub 1] mondeling de huurovereenkomst met [A] is aangegaan op een moment dat [geïntimeerde sub 1] nog niet samenwoonde met [geïntimeerde sub 2] en dat [geïntimeerde sub 2] later bij hem is ingetrokken. Door [geïntimeerden] is weliswaar gesteld dat [geïntimeerde sub 2] medehuurder had kunnen worden, maar niet dat dit gebeurd is. Bovendien heeft [geïntimeerde sub 1] ter zitting in hoger beroep verklaard dat [geïntimeerde sub 2] de woning heeft verlaten en daar thans niet meer verblijft. De grief slaagt. Voor zover van belang zal in het navolgende daarmee rekening worden gehouden.
eerste griefbehelst dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van onderhuur van een zelfstandige woning. Volgens [appellant] is niet voldaan aan de criteria dat daarbij sprake moet zijn van een eigen toegang en dat de bewoner de woning bewonen kan zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Volgens [appellant] had [A] het medegebruik van de woning en was er dus geen eigen toegang. [A] had immers een kamer in de woning in gebruik als opslag in de periodes dat hij in het buitenland verbleef en om te verblijven wanneer hij in Nederland was. Van exclusiviteit van de in de woningen aanwezige voorzieningen was evenmin sprake, aldus steeds [appellant] . Op dit standpunt baseert hij kennelijk zijn primaire vordering tot ontruiming van de woning.
“ (…) [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] (…) wonen gedurende 6 jaar in onderhuur in de [adres] maar zij hebben een (…)probleem, omdat zij zich niet op hun woonadres in de Gemeentelijke Basisadministratie kunnen inschrijven.”Meergenoemde verklaring van [A] van 3 juni 2013 houdt ten slotte - zakelijk weergegeven - onder meer in dat hij in het najaar van 2006 een verzoek ontving van een vriend om [geïntimeerde sub 1] tijdelijk in huis te nemen om [geïntimeerde sub 1] , die toen in Alphen aan den Rijn woonde maar in Amsterdam werkte, in de gelegenheid te stellen van daar uit naar eigen woonruimte te zoeken, dat hij dit heeft toegestaan, dat hij is vertrokken naar het buitenland, dat hij in 2009 met [geïntimeerde sub 1] een (onder)huurprijs heeft afgesproken maar hem nadien meermalen te kennen heeft gegeven dat hij uit de woning moest vertrekken. [geïntimeerden] hebben de verklaring van [A] op deze punten niet betwist. Het hof leidt uit deze e-mails en verklaring af dat [geïntimeerde sub 1] zich vanaf de aanvang van de onderhuur bewust moet zijn geweest dat de onderhuur onbevoegd was aangegaan, ook al omdat [geïntimeerde sub 1] zich, ondanks zijn wens daartoe, niet bij de GBA heeft kunnen laten inschrijven en de daarmee samenhangende problemen heeft ondervonden, net als dat gold voor [geïntimeerde sub 2] (zoals in laatstgenoemde e-mail uiteengezet), terwijl beiden daarnaast bewust de onderhuur voor [appellant] hebben verzwegen om niet in de (verdere) problemen te komen. Verder concludeert het hof hieruit dat [geïntimeerde sub 1] te verstaan was gegeven dat het verblijf in de woning een slechts tijdelijk en geen permanent karakter kon hebben en dat hij naar eigen woonruimte op zoek moest, en dat [geïntimeerden] tot (kort voor) aanvang van deze procedure in de veronderstelling verkeerden dat hun woonsituatie illegaal was en om ingeschreven te kunnen staan naar legale woonruimte zouden moeten omzien.
grief 5.