In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1954, werd beschuldigd van de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne op 28 november 2014 op de luchthaven Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 september 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van haar bagage en dat zij zich bewust was van de risico's van het meenemen van spullen voor anderen. De verdachte had vier flessen verzorgingsproducten meegenomen, waarin cocaïne was verborgen. Het hof oordeelde dat de verdachte, door niet grondiger onderzoek te doen naar de inhoud van de flessen, zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat zij drugs vervoerde.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor het bewezen verklaarde feit. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een gevangenisstraf van 17 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.