ECLI:NL:GHAMS:2015:4188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
23-001363-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1954, werd beschuldigd van de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne op 28 november 2014 op de luchthaven Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 september 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van haar bagage en dat zij zich bewust was van de risico's van het meenemen van spullen voor anderen. De verdachte had vier flessen verzorgingsproducten meegenomen, waarin cocaïne was verborgen. Het hof oordeelde dat de verdachte, door niet grondiger onderzoek te doen naar de inhoud van de flessen, zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat zij drugs vervoerde.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor het bewezen verklaarde feit. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een gevangenisstraf van 17 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-001363-15
datum uitspraak: 30 september 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-821198-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 september 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 28 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 28 november 2014 is [verdachte], de verdachte, vanuit Aruba op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Na controle van haar bagage heeft de douanebeambte in een koffer die de verdachte met zich voerde, vier flessen verzorgingsproducten gevonden. [1] De verdachte heeft deze flessen uit Aruba meegenomen voor [naam 1], een kennis die zij pas een half jaar kende, en zij moest de flessen afgeven aan haar onbekende personen dan wel [naam 2] in Nederland. [2]
Bij nader onderzoek aan de flessen werd in elke fles een vloeibare dan wel pastavormige substantie aangetroffen. Het totale brutogewicht van de aangetroffen substanties was 2.263,8 gram. De aangetroffen substanties - die positief testten op de vermoedelijke aanwezigheid van cocaïne - zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gezonden, ter analyse van de stof en ter bepaling van het nettogewicht van de vermoedelijke cocaïne. [3] Het NFI heeft vastgesteld dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. De totale hoeveelheid cocaïne bedraagt circa 1,7 kilogram. [4]
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder overlegging van een pleitnota onder meer aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte van het (impliciet) ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van de circa 1,7 kilogram cocaïne, die zich in de koffer bevond die de verdachte bij zich had. Subsidiair dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van de impliciet ten laste gelegde overtredingsvariant wegens zogenaamde afwezigheid van alle schuld.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat iedere passagier in beginsel verantwoordelijk is voor de inhoud van de door hem of haar meegenomen bagage. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat vanuit onder meer Aruba drugs per vliegtuig naar Europa worden gesmokkeld en het risicovol is om voor iemand anders spullen in de bagage mee te nemen. Extra oplettendheid en onderzoek is dan geboden, juist om te voorkomen dat er smokkelwaar wordt vervoerd. De verdachte heeft ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij bekend is met de 100% controle op de luchthaven Schiphol. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij de vier flessen met daarin verzorgingsproducten voor een kennis van haar, genaamd [naam 1], die zij destijds een half jaar kende, heeft meegenomen. [naam 1] reisde (toevallig) ook met de verdachte mee vanuit Suriname naar Aruba en heeft haar naar de luchthaven gebracht voor de vlucht vanuit Aruba naar Amsterdam. [naam 1] had de verdachte beloofd dat zijn dochter, die advocaat in Nederland is, haar zou bijstaan in haar echtscheidingszaak die in Nederland aanhangig was gemaakt. Over de kosten hiervan zei hij “dat dat wel goed zou komen”, of iets dergelijks. [naam 1] had daarnaast voor de verdachte geregeld dat [naam 2], een kennelijke wederzijdse kennis, de verdachte op Schiphol zou ophalen en naar haar zoon zou brengen. Volgens [naam 1] zou [naam 2] de verdachte vervolgens in contact brengen met de haar onbekende personen die de vier flessen zouden komen ophalen. De verdachte beschouwde het meenemen van de flessen verzorgingsproducten voor [naam 1] dan ook als “een vriendendienst”. De verdachte stelt bovendien aan [naam 1] te hebben gevraagd of er in de flessen verdovende middelen zaten, omdat zij twijfelde of er drugs in zaten, maar [naam 1] zei van niet, dus de verdachte vertrouwde hem. Daar [naam 1] iets (het hof begrijpt: rechtsbijstand in de echtscheidingsprocedure) voor de verdachte zou regelen, wilde de verdachte hem niet te veel vragen stellen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij de flessen heeft open gemaakt en heeft bekeken. De verdachte rook crème. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij telkens een klein beetje van de verzorgingsproducten op haar hand heeft gesmeerd en daaraan heeft geroken, maar niets verdachts heeft opgemerkt.
Onder de zojuist geschetste omstandigheden ziet het hof geen aanleiding in het onderhavige geval van het uitgangspunt dat iedere passagier verantwoordelijk is voor zijn/haar bagage af te zien en houdt het hof de verdachte verantwoordelijk voor de in de vier flessen verzorgingsproducten aangetroffen circa 1,7 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Nu de verdachte, die zoals haar bekend had moeten zijn zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van haar bagage, heeft nagelaten de vier flessen grondiger te controleren, terwijl zij deze had gekregen van een haar relatief vage kennis, van wie zij geen adres- of contactgegevens kan overleggen, en aan wie zij gelet op de ontvangen wederdienst niet teveel vragen heeft willen stellen wetende wat de risico’s kunnen zijn om voor iemand anders spullen mee te nemen en wetende dat er vanuit Aruba per vliegtuig veel drugs naar Nederland worden gesmokkeld, heeft zij zich (minst genomen) willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, welke kans zij vervolgens ook bewust heeft aanvaard, dat in de vier flessen verzorgingsproducten een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne was verborgen en dat zij als drugskoerier deze cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het door de raadsvrouw gevoerde primaire verweer en behoeft het subsidiair gevoerde verweer geen bespreking meer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een materiaal bevattende ongeveer 1,7 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zodanig, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 september 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld in Nederland.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vindt het hof aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers. Het hof zal mitsdien bij de strafoplegging uitgaan van de “standaard”-categorie als bedoeld in eerdergenoemde oriëntatiepunten voor 1,5 tot 2 kilogram aan harddrugs. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.W. Groenendijk en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 september 2015.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aanhouding van 28 november 2014 met nummer PL27RP/14-098031, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierparagraaf 1.1).
2.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 29 november 2014 met nummer PL27RP/14-098031, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (dossierparagraaf 1.3) en de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzittingen in respectievelijk eerste aanleg van 12 maart 2015 en hoger beroep van 16 september 2015.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RP/14-098031, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 3] (dossierparagraaf 1.1.4).
4.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 22 december 2014, zaaknummer 2014.12.03.013,