ECLI:NL:GHAMS:2015:4186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
K14-0115
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag tegen de beslissing om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieagente na mishandeling van een geboeide arrestant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Het beklag was ingediend door een klager die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieagente. De politieagente had tijdens de aanhouding van de klager, die geboeid was, een vuistslag in zijn gezicht gegeven nadat hij haar had bespuwd. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor mishandeling en vernieling van de bril van de klager, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de provocatie door de klager, de beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan billijk maakten. Het hof heeft vastgesteld dat de klager zich verzet heeft tegen zijn aanhouding en de politieagente had getrapt en bespuwd. De vuistslag van de agente werd als een onprofessionele reactie beschouwd, maar gezien de context en de impact op de agente, oordeelde het hof dat strafrechtelijke vervolging niet in het algemeen belang was. Het hof heeft het beklag van de klager afgewezen, waarbij het ook opmerkte dat de klager zijn schadevergoeding voor de kapotte bril via civielrechtelijke weg moest verhalen. De beslissing van de officier van justitie werd goedgekeurd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0115 van
Naam klager,
klager,
wonende te Amsterdam,
gemachtigde mr. advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 18 maart 2014 door het hof ontvangen.
Het beklag richt zich tegen de namens de officier van justitie te Amsterdam gegeven beslissing om geen strafvervolging in te stellen tegen (beklaagde) ter zake van mishandeling en vernieling. Op 22 december 2014 is een aanvulling op het klaagschrift door het hof ontvangen.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 3 juli 2014 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 18 juni 2014.

4.De behandeling in raadkamer

De meervoudige beklagkamer van het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 9 juli 2015 het beklag toe te lichten. Klager, bijgestaan door zijn advocaat, is verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Van het verhandelde in raadkamer is proces-verbaal opgemaakt.
De meervoudige kamer heeft beklaagde in de gelegenheid gesteld om op 2 september 2015 te worden gehoord. Beklaagde, bijgestaan door mr. (naam advocaat), advocaat te Amsterdam, is verschenen en heeft, nadat de voorzitter haar er op heeft gewezen dat zij niet verplicht is op vragen antwoord te geven, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
U houdt mij voor hetgeen over de toedracht staat beschreven in het arrest van het hof van 24 juli 2014 in de strafzaak tegen klager. Zo is het gegaan. Ik heb er met verschillende mensen over gesproken. Had ik er maar niet gereden denk ik vaak. De hele affaire heeft bij mij veel emoties opgeroepen. Ik weet dat je als politieagent met geweld te maken krijgt en dat je daar tegen moet kunnen. Ik heb geprobeerd om escalatie te voorkomen, maar klager stond nergens voor open. De aanhouding van klager had ik niet anders kunnen doen. De vuistslag was verkeerd, vooral omdat klager toen geboeid was. Het was een emotionele reactie nadat klager mij bespuwde. Bij een eerdere arrestatie ben ik ook bespuwd en was ik genoodzaakt die klodder speeksel in te slikken. Het was puur een emotionele reactie. Ik heb nog geprobeerd in een persoonlijk gesprek met klager mijn standpunt uit te leggen. Klager wilde niet met mij praten.
Ik ben in contact gekomen met bloed van klager. Klager wilde niets over een eventuele ziekte zeggen. Ik heb mij laten testen op HIV. De uitslag was negatief, maar het heeft wel een half jaar geduurd eer ik het wist. Ik heb lange tijd in onzekerheid verkeerd en heb die tijd als zeer belastend ervaren.
Met de korpsleiding heb ik een disciplinair gesprek gevoerd. Het is mij duidelijk dat dit niet meer mag gebeuren. Ik werk al 12 jaar bij de politie en dit is de eerste keer dat mij zoiets is overkomen. Ik weet zeker dat mij dit niet nogmaals zal gebeuren. De nasleep van het voorval heeft zo’n grote impact op mij gehad dat ik er voor waak om weer in zo’n situatie terecht te komen.
Ik zou het heel vervelend vinden als ik zou worden vervolgd. Ik heb naar eer en geweten gehandeld en alles op papier gezet. Ik vind dat ik genoeg gestraft ben. Ik ben disciplinair berispt en ik heb een half jaar in onzekerheid geleefd of ik door het bloedcontact niet was geïnfecteerd met HIV.
De advocaat van klager heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik verzoek het hof het beklag af te wijzen. Vervolging is niet meer opportuun. Beklaagde is genoeg gestraft en we zijn nu twee en een half jaar verder. Ik vind de verklaring van klager niet geloofwaardig. In dit soort zaken zijn er altijd twee kanten: die van klager en die van de betrokken politieagent. Ik vind in het algemeen dat te weinig aandacht wordt besteed aan wat politieagenten in de praktijk te verduren hebben.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. Zij heeft, gelet op hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen, geen aanleiding gevonden het standpunt in het verslag te herzien.

5.Beoordeling van het beklag

Ten aanzien van de inhoud van het dossier.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van beklaagde en haar collega alsmede het proces-verbaal van relaas van het onderzoek door het Bureau Integriteit van de politie komt het volgende naar voren.
Op 9 februari 2013 surveilleerden beklaagde en haar collega in een politiebus te Amsterdam. Zij zagen dat klager onvast ter been liep over de Reguliersbreestraat. Klager stak over zonder acht te slaan op de naderende politiebus. (Naam collega) - de bestuurder - zag zich genoodzaakt uit te wijken. Tijdens deze manoeuvre zagen zij dat klager met de vlakke hand een harde klap op het dienstvoertuig gaf. Daarop stapten zij uit hun bus om klager aan te houden ter zake van overtreding van artikel 426 van het Wetboek van Strafrecht. Zij zagen dat klager bloeddoorlopen ogen had, met dubbele tong sprak en dat zijn adem rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Beklaagde liep naar klager toe en deelde hem mede dat hij was aangehouden. Klager reageerde hierop als volgt: “Ik ga mee, waarom in Godsnaam jongejonge”. Klager verzette zich toen hem de transportboeien werden aangelegd. Beklaagde sommeerde klager om mee te werken aan zijn aanhouding, waarop klager riep: "Doe even normaal, rot op, ik ga niet mee, rot op”. Klager weigerde om vrijwillig het dienstvoertuig in te stappen. Klager verzette zich hevig toen hij in het dienstvoertuig werd geplaatst en trapte beklaagde in haar maag. Tijdens het onder controle brengen van klager hoorde beklaagde een schrapend keelgeluid. Zij zag dat klager diverse malen in haar richting spuwde, waarbij klager haar meerdere malen met een aanzienlijke hoeveelheid speeksel raakte. Hierop gaf beklaagde klager een vuistslag in het gezicht.
Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling. Volgens de aangifte zou het volgende zijn gebeurd.
Hij zag dat een politiebus hem op de Reguliersbreestraat van achter naderde. De politiebus passeerde hem op een afstand van 10 tot 15 centimeter. Hij schrok en als reactie tikte hij met zijn wijsvinger en middelvinger op het raam. Hij zag dat de politiebus stopte. Toen hij achter de politiebus overstak voelde hij dat hij van achteren een arm om zijn nek kreeg. Hij zag dat een vrouwelijke agent achter hem stond. Hij hoorde zeggen dat hij was aangehouden. Hij raakte in paniek toen zijn handen werden vastgepakt. Hij draaide zijn armen weg. Hierop kreeg hij een elleboogstoot in zijn gezicht en werd hij met grof geweld de politiebus ingegooid en ging de vrouwelijke agent op zijn benen zitten. Hij heeft geen herinnering dat hij de vrouwelijke agent heeft bespuwd.
Uit de medische verklaring blijkt dat bij het linkeroog van klager verschillende bloeduitstortingen zijn geconstateerd. De politie heeft bij klager een kleine verwonding geconstateerd onder het linkeroog.
Beklaagde heeft verklaard dat zij klager, nadat hij haar had bespuwd, als directe reactie een vuistslag in het gezicht gaf. Het is vaker voorgekomen dat arrestanten haar hebben bespuwd. Een keer is het voorgekomen dat zij een “rochel” van een arrestant die in haar gezicht terecht kwam heeft moeten doorslikken. Zij zag dat zijn bril door haar vuistslag stuk was en dat er bloed rondom zijn neus en ogen zat. Ook haar hand was stuk en bebloed. Beklaagde heeft ontkend dat zij klager een elleboogstoot heeft gegeven en dat zij, voordat klager in de politiebus werd geplaatst, grof geweld heeft gebruikt. Bij de aanhouding is bij klager een klem aangelegd, een zogenaamde bokkenpoot en in de politiebus is zij op zijn benen gaan zitten, omdat klager zich bleef verzetten.
(Naam collega) heeft verklaard dat klager zich tegen zijn aanhouding verzette en dat hij en beklaagde hem samen onder controle hebben gebracht. Klager is beetgepakt en in de boeien geslagen. Met enige kracht is klager in de politiebus geplaatst. In de politiebus bleef klager zich verzetten. Hij heeft niet gezien dat klager beklaagde een trap heeft gegeven of dat klager beklaagde heeft bespuwd. Hij heeft wel speeksel op de jas van beklaagde gezien. Hij zag dat de bril van klager kapot was. Ook zag hij bloed bij een van de ogen van klager.
Klager is strafrechtelijk vervolgd. Bij inmiddels onherroepelijk arrest van dit hof van 24 juli 2014 heeft het hof geoordeeld dat verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren toen zij overgingen tot aanhouding van klager. Bewezen is verklaard dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Uit een e-mailbericht van 6 juni 2014 dat als bijlage aan het ambtsbericht is gehecht, blijkt dat de leiding van de Politie-eenheid Amsterdam heeft besloten om geen formele disciplinaire maatregelen tegen beklaagde te nemen. Met beklaagde is een indringend gesprek gevoerd om beklaagde te laten inzien dat het slaan van een geboeide arrestant de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschrijdt en dat het onder controle brengen van (verzet plegende) arrestanten dient te geschieden overeenkomstig de tijdens de integrale beroepsvaardigheidstraining opgedane kennis en kunde.
De overwegingen van het hof.
Voor het verwijt van zware mishandeling bevatten noch de medische verklaring, noch de waarneming van de politie omtrent het letsel bij het oog van klager en evenmin klagers verklaring voldoende bewijs .
Wel bevat het dossier voldoende aanwijzingen die de strafrechter tot het oordeel zouden kunnen brengen dat de vuistslag in het gezicht kan worden gekwalificeerd als mishandeling van klager en vernieling van klagers bril.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of het alsnog instellen van een strafrechtelijke vervolging wegens mishandeling en vernieling voldoende maatschappelijk belang heeft.
Vastgesteld moet worden dat beklaagde in haar lichamelijke integriteit is geschonden door het gedrag van klager. Hij had haar – onder andere – getrapt en bespuugd.
Hoewel tegen de achtergrond van een eerdere ervaring met een spuwende arrestant, en gelet op de trap die klager klaagster had gegeven de vuistslag wellicht een niet geheel onbegrijpelijk reactie was, valt deze niet te rechtvaardigen. Deze reactie was niet gepast en onprofessioneel.
Beklaagdes leidinggevenden hebben haar op indringende wijze te verstaan gegeven dat de vuistslag in het gezicht van de geboeide arrestant niet toelaatbaar is, dat haar andere middelen ter beschikking stonden en dat zij met haar gedrag de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden.
Beklaagde heeft in dat gesprek en ook bij de behandeling in raadkamer, er blijk van gegeven zich er terdege van bewust te zijn dat het door haar toegepaste geweld te ver ging. Duidelijk is dat beklaagde ervan doordrongen is dat zij anders had moeten handelen.
Bij deze stand van zaken heeft strafrechtelijke vervolging van beklaagde uit het oogpunt van het algemeen belang onvoldoende toegevoegde waarde.
Het hof heeft ten slotte te beoordelen of klager, gelet op de mogelijkheid om als benadeelde partij zijn vordering tot schadevergoeding voor zijn kapotte bril voldoende belang zou hebben om de zaak bij de strafrechter aan te brengen.
Nu het klaagschrift omtrent de schade geen informatie bevat en evenmin gebleken is dat klager zijn schadevordering aan beklaagde of haar werkgever heeft voorgelegd ziet het hof onvoldoende grond om alsnog de vervolging te bevelen. Indien klager zijn schade op beklaagde wenst te verhalen zal hij moeten proberen dat langs civielrechtelijke weg te doen.
Andere bijzondere belangen van klager bij vervolging zijn niet naar voren gebracht.
Het hof kan daarom de beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan billijken.
Het hof zal het beklag afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.