Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Uit jeugdpsychiatrisch onderzoek van 15 oktober 2014, waarnaar ook de instemmingsverklaring verwijst, blijkt onder meer dat bij [de minderjarige] sprake is van een ernstige antisociale gedragsstoornis bij een laag-gemiddelde disharmonische intelligentie. Tevens is bij [de minderjarige] sprake van een beperkte gewetensfunctie. Reeds vanaf het achtste levensjaar van [de minderjarige] zijn er ernstige zorgen over zijn ontwikkeling en gedrag. In de thuissituatie heeft [de minderjarige] grensoverschrijdend en zelfbepalend gedrag laten zien. Hij hanteerde zijn eigen regels, luisterde niet naar zijn ouders en bleef tot laat in de nacht weg. Verder was hij niet gemotiveerd voor school en was sprake van veelvuldig schoolverzuim. De hulpverlening die sinds 2005 is ingezet, waaronder FFT, Project aan Huis, De Bascule, Spirit en Spoedhulp, heeft niet geleid tot een verbetering in het gedrag van [de minderjarige] en in de thuissituatie. Vanaf 2009 is [de minderjarige] meerdere keren met politie en justitie in aanraking gekomen voor onder meer brandstichting en diefstal. In de laatste periode dat [de minderjarige] bij zijn ouders verbleef, van december 2014 tot zijn inverzekeringstelling op 10 maart 2015, liet [de minderjarige] opnieuw zelfbepalend gedrag zien. Hij werkte niet mee met de hulpverlening, ging niet meer naar school en was ’s nachts vaak weg, zonder dat er enig zicht was op zijn activiteiten. Bovendien was hij fysiek agressief tegen zijn moeder en broer. Aan [de minderjarige] is in het kader van de strafzaken een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd (Toezicht en Begeleiding), die loopt van 10 december 2014 tot 9 december 2016.
[de minderjarige] is in het verleden meerdere keren uit huis geplaatst geweest en is op 20 maart 2015, nadat hij wegens verdenking van diefstal op 10 maart 2015 in verzekering was gesteld, opnieuw in [a] geplaatst. De diverse vormen van hulpverlening die in het verleden hebben plaatsgevonden, zowel ambulant als residentieel, hebben onvoldoende resultaat gehad. Sinds zijn huidige plaatsing in [a] hebben meerdere incidenten plaatsgevonden, waarbij [de minderjarige] zowel fysiek als verbaal dreigend is geweest naar de groepsleiding en zijn groepsgenoten. Het meest recente incident is van 8 september 2015, waarbij ook inboedel is vernield en de politie is ingeschakeld. [de minderjarige] weigert sinds zijn huidige verblijf in [a] zijn medewerking aan iedere vorm van hulpverlening en behandeling. Deze weigerachtige houding van [de minderjarige] is ook ter zitting in hoger beroep gebleken, waar [de minderjarige] heeft herhaald dat hij niet van plan is mee te werken aan behandelingen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 2 Jeugdwet die noodzaken tot jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet en waarbij de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen onttrokken wordt.
Het hof onderschrijft de conclusie van de gedragswetenschapper in de instemmingsverklaring, te weten dat de ernstige gedragsproblemen waar [de minderjarige] mee kampt, behandeld dienen te worden. Nu [de minderjarige] daarnaast weigert mee te werken aan de behandelingen die hem geboden worden en hij zich in de thuissituatie agressief heeft gedragen en zich aan ieder gezag onttrekt, is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat deze behandeling in een gesloten jeugdinstelling plaatsvindt. De stelling van [de minderjarige] dat gesloten plaatsing geen zin heeft, nu hij hieraan toch niet meewerkt en de behandeling (tot zijn meerderjarigheid) nog maar van zeer korte duur zou zijn, maakt dit oordeel niet anders. Het hof is, met de kinderrechter, van mening dat het niet aan [de minderjarige] is om te besluiten of behandeling al dan niet nuttig en noodzakelijk is. Het betoog van [de minderjarige] dat hij is veranderd en dat bij beëindiging van de machtiging het in de thuissituatie bij zijn ouders weer goed met hem zal gaan, acht het hof, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden en voorgeschiedenis niet aannemelijk.