ECLI:NL:GHAMS:2015:4128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
200.161.430/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in schuldbemiddeling en inkomensbeheer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de appellante, die als enig bestuurder van Stichting [X] fungeerde, voor de schade die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geleden als gevolg van wanprestatie door de stichting. De appellante is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter dat haar hoofdelijk aansprakelijk stelde voor een bedrag van € 25.000,-. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hadden een schuldenlast van € 20.872,70 en sloten een schuldbemiddelingsovereenkomst met Stichting [X]. De stichting, onder leiding van appellante, heeft echter verzuimd om de schulden van de cliënten te betalen, wat leidde tot aanmaningen en gerechtelijke procedures. De appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onttrekkingen die zijn gedaan aan de beheerrekening van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Het hof oordeelt dat de appellante, door het ontbreken van controle op de betalingen door [A], die het inkomensbeheer op zich nam, een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De schade die aan de appellante kan worden toegerekend, is vastgesteld op € 11.167,60. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de veroordeling tot betaling van € 25.000,- betreft en veroordeelt de appellante tot betaling van het vastgestelde schadebedrag, vermeerderd met rente. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellante opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.161.430/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 594363/CV EXPL 13-2706
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 oktober 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. J.G. Schmidt te Schagen,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

en
2. [geïntimeerde sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 december 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 17 september 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als eisers en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 juni 2015 doen bepleiten, [appellante] door mr. Schmidt voornoemd en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door mr. Van der Heiden voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van dit geding. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellante] in (naar het hof verstaat) de kosten van het hoger beroep.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

Het hof neemt bij de beoordeling de navolgende feiten als vaststaand aan.
2.1
Stichting [X] Noord-Holland (hierna: [X] ) met als enig bestuurder [appellante] , exploiteerde op ideële basis een bureau voor schuldbemiddeling. Het aan [X] ten grondslag liggend concept was uitgedacht door [A] (hierna: [A] ), mede-gedaagde in eerste aanleg. [A] exploiteert onder de naam [Y] (hierna: [Y] ) een bureau voor bemiddeling bij geschillen, vorderingen, onderhandelingen e.d.. Voor de schuldbemiddeling werden door [X] vrijwilligers ingezet. Inkomensbeheer werd vanaf 2007 uitgevoerd door [A] , waarbij de vrijwilligers van [X] een controlerende rol vervulden.
2.2
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , samenwonende partners, hadden begin 2006 gezamenlijk een schuldenlast van € 20.872,70. Deze last bestond uit schulden van [geïntimeerde sub 2] , ontstaan voor aanvang van haar relatie met [geïntimeerde sub 1] in 2004. [geïntimeerde sub 1] had een lening van € 900,00 en een doorlopend krediet van € 3.500,00 maar kon met zijn inkomen wel aan zijn betalingsverplichtingen voldoen.
2.3
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben op 31 maart 2006 als opdrachtgevers een schuldbemiddelingsovereenkomst gesloten met [X] als opdrachtnemer. Deze overeenkomst luidde onder meer als volgt:
"1. Opdrachtnemer verplicht zich om;
  • vermogens en inkomstenbestanddelen en de schulden te inventariseren;
  • een bemiddelingsplan op te stellen;
  • te proberen medewerking te verkrijgen van de crediteuren aan het bemiddelingsplan;
  • het betalingsplan in overleg met opdrachtgevers te laten uitvoeren.
(…)
3. (…)Opdrachtgever zal na ondertekening van deze overeenkomst met GEEN van zijn schuldeisers nog contact opnemen of bedragen overmaken.Na accoord met crediteuren neemt opdrachtnemer deze verplichting op zich zolang opdrachtgever zich aan haar verplichtingen houdt. (…)
5. Bij opzegging of bij niet stipte betaling door opdrachtgever worden alle door ons gemaakte externe kosten in rekening gebracht en desnoods via gerechtelijke weg ingevorderd. Elke door onsvollediggeholpen cliënt brengt voor ons ongeveer € 700,00 kosten met zich mee. Normaal gesproken betaalt u deze kosten dus NIET! Dan werken wij GRATIS!
6. Opdrachtnemer vraagt aan opdrachtgever een vrijwillige donatie, na afloop van het traject. (…)".
2.4
Op dezelfde datum hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gezamenlijk een volmacht ondertekend waarbij zij [X] machtigen namens hen te onderhandelen, informatie op te vragen en als gevolmachtigde op te treden in gerechtelijke procedures.
2.5
[X] heeft een budgetplan opgesteld, waarin is opgenomen dat de maandelijkse aflossingscapaciteit van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] € 862,06 beliep. Zij dienden dat bedrag maandelijks over te maken op rekeningnummer [nummer] van Stichting Financieel Beheer Derdengelden, waarna [X] daarmee de schulden van crediteuren conform met dezen getroffen regelingen zou aflossen.
2.6
In januari 2007 heeft [X] aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als volgt bericht:
"Met ingang van 1 januari 2007 gaat Stichting [X] over naar het systeem van bewindvoering.
De bewindvoering geldt voor de cliënten, die onder de sociale incasso afdeling vallen vanwege achterstanden, nu of in het verleden, in het betalen van de vaste lasten zoals huur, energie en water.
De budgettering zal plaats vinden vanaf u eigen bankrekening via het administratie kantoor. Daarvoor dient uw rekening aangesloten te zijn op internet bankieren. (…)
De bankpas zal aangetekend naar Stichting [X] moeten worden verzonden en de pincode doorgebeld aan de Stichting.
(…)
Wij verzoeken u binnen 14 dagen de bankpas van de rekening welke is aangesloten op internetbankieren en waarop uw inkomen gestort word op te sturen naar Stichting [X] .".
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben gehandeld conform deze instructies. Hun salarissen werden gestort op de door [X] via internetbankieren beheerde bankrekening met nummer [nummer] (hierna: de beheerrekening). Hiertoe hadden zij de bankpas(sen) van deze rekening bij [X] ingeleverd en de pincode telefonisch aan [X] verstrekt.
2.7
In de periode februari 2007 tot en met januari 2011 is een bedrag van
€ 158.264,42 aan inkomsten (netto salarissen, belastingteruggaven, kinderbijslag en dergelijke) op de beheerrekening van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gestort. Aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is in deze periode in totaal € 38.831,97 uitbetaald aan leefgeld/vakantiegeld en onder de noemer “extra storting”. De overige inkomsten zijn (gedeeltelijk) aangewend voor betaling van vaste lasten e.d. van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] .
2.8
Vanaf 2008 ontvingen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aanmaningsbrieven van onder meer de verhuurder, Nuon, Ziggo en de kinderopvang, waaruit bleek dat [X] de vaste lasten niet betaalde. Na enige tijd volgden gerechtelijke procedures en loonbeslagen.
2.9
Daarnaast is in de periode van 22 februari 2007 tot en met februari 2011 van de beheerrekening een bedrag van € 20.769,29 overgeboekt naar twee bankrekeningen van [X] (met de nummers [nummer] en [nummer] ) en een bankrekening van [Y] (met nummer [nummer] ). Uit het overzicht dat door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg als productie 7 bij dagvaarding in het geding is gebracht (en daarbij horende onderliggende bankafschriften, productie 11 dagvaarding eerste aanleg) blijkt dat deze betalingen (onder meer) ten titel hebben, kort weergegeven:
- administratiekosten inkomensbeheer
- extra werkzaamheden
- afhandeling en reservering
2.1
Begin 2011 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de overeenkomst met [X] opgezegd en hun betalingen weer in eigen beheer opgepakt. De totale schuldenlast van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] beliep toen € 24.675,98. [X] heeft geen rekening en verantwoording afgelegd. Inmiddels hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op eigen kracht hun schulden afgelost.
2.11
[X] is per 11 april 2012 ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister.

3.De beoordeling

3.1
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in eerste aanleg, na vermeerdering van eis (kort weergegeven), primair gevorderd dat de kantonrechter [appellante] en [A] , hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 25.000,- althans een zodanig bedrag als de kantonrechter vermeent te behoren. Hun schade berekenen zij op € 30.463,39, zijnde de onttrekkingen van € 20.769,29, vermeerderd met de wettelijke rente, de incassokosten waartoe zij zijn veroordeeld en de wettelijke rente over de incassokosten. Teneinde de procedure bij de kantonrechter te kunnen aanbrengen, hebben zij hun vordering beperkt tot € 25.000,-.
De kantonrechter heeft hun vordering toegewezen en [appellante] en [A] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijk veroordeeld aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te betalen een bedrag van € 25.000,- te vermeerderen met rente en hen veroordeeld in de proceskosten.
3.2
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vijf grieven op.
3.3
De eerste vier grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven strekken alle ten betoog dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] te verwijten valt dat [X] jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen omdat zij door het bewerkstellingen, althans niet voorkomen van deze wanprestatie (onttrekkingen aan de beheerrekening) haar taak als enig bestuurder van [X] zodanig onzorgvuldig heeft behartigd ten opzichte van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dat haar een ernstig verwijt te maken valt, waardoor, op grond van artikel 6:162 BW, dit tot aansprakelijkheid van [appellante] jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] leidt voor de als gevolg daarvan voor hen ontstane schade.
Meer in het bijzonder stelt [appellante] dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat een deel van de onttrekkingen aan haar persoonlijk ten goede zijn gekomen terwijl hij voorts geen aandacht geslagen heeft op:
- het feit dat [appellante] op geen enkel moment enige actieve bemoeienis bij het dossier van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft gehad, zij in die periode ernstige gezondheidsklachten had en het toezicht en de controle op de door [X] behandelde dossiers nooit heeft behoord tot haar taken als bestuurder;
- de actieve bemoeienis van [X] in ieder geval per juli 2009 is beëindigd en het inkomensbeheer vanaf dat moment door [A] op eigen naam en titel (vanaf zijn privéadres) is voortgezet;
- het grootste deel van de onttrekkingen na juli 2009 heeft plaatsgevonden.
3.4
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] brengen daar tegenin dat [appellante] niet is afgetreden als bestuurder en daarmee als bestuurder aansprakelijk is voor het feit dat zij kennelijk vanaf juli 2009 een loze stichting heeft laten voortbestaan. Als bestuurder heeft zij steken laten vallen door onder meer na te laten maatregelen te nemen die de gepleegde fraude hadden kunnen voorkomen (het ten onrechte niet aanwenden van gelden voor het tussen partijen overeengekomen doel, te weten betaling van de schuldeisers en de maandelijkse lasten). De gehele onttrekking komt voor rekening en risico van [X] . [appellante] is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid gehouden de tekorten aan te zuiveren.
3.5
Nu [appellante] geen grieven heeft gericht tegen de vaststelling van de kantonrechter dat de onttrekkingen wegens ‘extra werkzaamheden’ en “afhandeling en reservering’ als hiervoor genoemd zonder grondslag zijn gedaan, staat de onrechtmatigheid van deze onttrekkingen in hoger beroep vast.
3.6
Ten aanzien van de onttrekkingen verband houdende met de bedragen die periodiek ten laste van de beheerrekening zijn gebracht wegens "administratiekosten inkomensbeheer", heeft [appellante] aangevoerd dat daarover met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een afspraak is gemaakt en deze daarmee geacht kunnen worden rechtmatig aan de beheerrekening te zijn onttrokken. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ontkennen dat een dergelijke afspraak met hen is gemaakt. Het hof is van oordeel dat uit het feit dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de bankpas en pincode van de beheerrekening aan [X] ter beschikking hebben gesteld, zulks met de klaarblijkelijke bedoeling om door [X] hun vaste lasten en schulden te laten voldoen, redelijkerwijs dient te worden afgeleid dat zij daarmee in ieder geval stilzwijgend een opdracht tot inkomensbeheer hebben verstrekt. Een redelijke vergoeding zou in beginsel op zijn plaats zijn, waarbij niet relevant is of deze afspraak al dan niet met zoveel woorden is gemaakt, ware het niet dat:
- vrijwel direct na het ter beschikking stellen van de bankpas en de pincode (telkens) grote bedragen onrechtmatig aan de beheerrekening zijn onttrokken,
- [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tijdens het inkomensbeheer aanmaningen hebben ontvangen en incassoprocedures tegen hen zijn gestart (zie hiervoor onder 2.8), en
- [X] nimmer rekening en verantwoording heeft gedaan over het gevoerde inkomensbeheer.
Onder deze omstandigheden bestaat geen aanspraak op een vergoeding voor het gevoerde inkomensbeheer en deze vergoeding is dan ook ten onrechte ten laste van de beheerrekening gebracht.
3.7
Daarmee staat de omvang van de schade in hoger beroep vast. De vraag die thans voor ligt is of [appellante] voor deze schade persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
3.8
Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuurder van de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is of was, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden voor schade van een schuldeiser indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.9
[appellante] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat voor zover inkomensbeheer voor klanten is gevoerd, alle betalingen van de beheerrekeningen van de klanten door [A] zijn verricht, vervolgens telkens maandelijks uitdraaien van de bankafschriften zijn gemaakt en deze door de vrijwilliger die aan het betreffende dossier was verbonden werden gecontroleerd. Tevens verzond die vrijwilliger een afschrift van het bankafschrift aan de klant. Enkel in het dossier van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is van deze handelwijze afgeweken. Omstreeks eind 2006/begin 2007 bleek dat geen enkele vrijwilliger meer bereid was met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te werken. Toen heeft [appellante] ingestemd met het voorstel van [A] dat hij dit dossier, zowel het onderdeel van de schuldbemiddeling als dat van het inkomensbeheer, in eigen beheer nam. Controle van de bankafschriften en toezending hiervan door een vrijwilliger heeft vanaf dat moment niet meer plaats gevonden.
3.1
Het hof neemt als uitgangspunt dat in het geval dat van een klant wordt verlangd dat deze zijn bankpas en pincode aan een derde verstrekt, de zorgvuldigheid jegens deze klant vereist dat daarmee behoedzaam wordt omgegaan en dat een deugdelijk controlesysteem op het gebruik van de pas en de pincode wordt toegepast. Het hof oordeelt dat nu [appellante] heeft ingestemd met de overdracht van het dossier aan [A] en heeft toegelaten dat [A] dit dossier vervolgens eigenmachtig ging beheren zonder enige controle op de door hem gedane betalingen, deze handelwijze ten opzichte van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zodanig onzorgvuldig is dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en zij aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ten gevolge daarvan hebben geleden. Aan deze (bestuurders)aansprakelijkheid doet niet af dat niet is komen vast te staan dat [appellante] – in tegenstelling tot [A] - enig persoonlijk voordeel heeft gehad, noch dat zij niet actief bij het inkomensbeheer van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] was betrokken. Ook haar gezondheidsklachten kunnen haar in dit kader niet disculperen.
3.11
Vervolgens dient beoordeeld te worden in hoeverre de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geleden schade aan [appellante] kan worden toegerekend.
3.12
Vast staat dat de schuldbemiddeling en het inkomensbeheer voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op de hiervoor onder 3.9 omschreven wijze heeft voortgeduurd tot omstreeks juli 2009. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat zij omstreeks juli 2009 alle klanten van [X] heeft bericht dat [X] haar activiteiten op het gebied van schuldbemiddeling en inkomensbeheer per 1 augustus 2009 beëindigde. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben ter zitting erkend dat zij dit wisten. Het hof oordeelt dat – gelet op deze wetenschap van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] - de schade als gevolg van de onttrekkingen die zijn gedaan na juli 2009 niet kan worden toegerekend aan [appellante] (behalve voor zover het betreft bedragen die ook na deze datum ten goede zijn gekomen aan [X] ), omdat voldoende verband tussen deze onttrekkingen en het nalaten van [appellante] ontbreekt.
Het hof stelt met inachtneming van het vorenstaande de omvang van de aan [appellante] toerekenbare schade vast op € 11.167,60, zijnde de optelsom van de onttrekkingen tot en met juli 2009 ad € 10.951,60 (zoals blijkend uit het overzicht dat door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als productie 7 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht), te vermeerderen met een drietal onttrekkingen van € 72,00, die, zoals blijkend uit voornoemd overzicht, na juli 2009 ten gunste van [X] (rekeningnummer [nummer] ) zijn voldaan.
3.13
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven 1 tot en met 4 in zoverre slagen.
3.14
Met grief 5 klaagt [appellante] er over dat ten onrechte rente is berekend vanaf de datum van onttrekking. [appellante] meent dat niet de onttrekkingen zelf hebben geleid tot enig nadeel voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , maar dat dit nadeel uitsluitend is ontstaan als gevolg van de omstandigheid dat althans een deel van die onttrekkingen kennelijk niet is gebruikt voor het beoogde en overeengekomen doel, te weten de aflossing van schulden en betaling van lasten. Deze grief faalt. Als hiervoor onder 3.5 overwogen staat de onrechtmatigheid van de onttrekkingen vast. In de wet is bepaald dat wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Dit betekent dat rente is verschuldigd vanaf de momenten waarop de onrechtmatige onttrekkingen zijn gedaan.
3.15
Nu de grieven deels slagen, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd voor zover [appellante] daarin is veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 25.000,00 en zal (opnieuw rechtdoende) [appellante] worden veroordeeld tot betaling van het hiervoor onder 3.12 vastgestelde schadebedrag te vermeerderen met rente, alsmede tot betaling van het gevorderde bedrag aan incassokosten ad € 4.766,78, welke vordering, evenals de gevorderde rente over laatstgenoemd bedrag, als onweersproken toewijsbaar is. [appellante] zal tenslotte als de meest in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij [appellante] is veroordeeld tot betaling van € 25.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 september 2013;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] van:
€ 11.167,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onttrekkingen zijn verricht; en
€ 4.766,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis waarin [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] tot betaling van deze incassokosten is veroordeeld;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op € 704,- aan verschotten en € 3.474,- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, A.M.P. Geelhoed en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015