In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de appellante, die als enig bestuurder van Stichting [X] fungeerde, voor de schade die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geleden als gevolg van wanprestatie door de stichting. De appellante is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter dat haar hoofdelijk aansprakelijk stelde voor een bedrag van € 25.000,-. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hadden een schuldenlast van € 20.872,70 en sloten een schuldbemiddelingsovereenkomst met Stichting [X]. De stichting, onder leiding van appellante, heeft echter verzuimd om de schulden van de cliënten te betalen, wat leidde tot aanmaningen en gerechtelijke procedures. De appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onttrekkingen die zijn gedaan aan de beheerrekening van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Het hof oordeelt dat de appellante, door het ontbreken van controle op de betalingen door [A], die het inkomensbeheer op zich nam, een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De schade die aan de appellante kan worden toegerekend, is vastgesteld op € 11.167,60. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de veroordeling tot betaling van € 25.000,- betreft en veroordeelt de appellante tot betaling van het vastgestelde schadebedrag, vermeerderd met rente. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellante opgelegd.