Uit het vaststaande verloop van de gebeurtenissen blijkt dat Sanibel met de lading in de Majestic onderweg was naar Amsterdam en reeds tijdens de reis had aangegeven de luiken niet te zullen openen als haar factuur van ruim USD 1,7 miljoen niet door Amaggi werd voldaan. Evenzeer staat vast, dat de oorspronkelijke contractuele wederpartij van Sanibel gefailleerd was als gevolg waarvan de bevrachtingsovereenkomst tussen die gefailleerde wederpartij en Sanibel was ontbonden, dat er geen cognossementen waren (behoudens bij de Braziliaanse rechter berustende kapiteinscognossementen aan order) en dat er tussen Amaggi en Sanibel geen contractuele band bestond, maar dat Amaggi zich tijdens de reis reeds bij Sanibel had gemeld als ontvanger en eigenaar van de lading en had aangeboden
USD 977.524,03 aan zeevracht te betalen, zijnde het bedrag dat Amaggi contractueel verschuldigd was aan de gefailleerde wederpartij van Sanibel. Dat was voor Sanibel geen reden om af te zien van haar voornemen om de luiken gesloten te houden en aldus een retentierecht uit te oefenen.
Inmiddels is gebleken dat Sanibel geen hogere vordering op Amaggi had dan het toen aangeboden (en nadien betaalde) bedrag van USD 977.524,03. Anders dan Sanibel stelt doet daarbij niet ter zake welke de grondslag van de door Sanibel gestelde vordering was, verschuldigde zeevracht dan wel vergoeding wegens zaakwaarneming; ook die laatste grondslag hield immers verband met hetzelfde vervoer van de lading van Brazilië naar Amsterdam. Daaruit volgt dat, achteraf gezien, door Sanibel jegens Amaggi een retentierecht werd uitgeoefend, althans de uitoefening daarvan in het vooruitzicht werd gesteld, en zekerheid in de vorm van een bankgarantie werd bedongen, voor een niet bestaande vordering. Dat is jegens Amaggi onrechtmatig. Daarbij doet niet ter zake dat Sanibel niet daadwerkelijk het retentierecht heeft uitgeoefend door de luiken dicht te houden maar daartoe alleen het voornemen heeft kenbaar gemaakt (het schip was immers nog niet aangekomen). Dat voornemen had Sanibel immers zonder meer kunnen uitvoeren. Of, wellicht, Sanibel destijds te goeder trouw meende dat zij een hogere vordering had, doet evenmin ter zake; het (aankondigen van het) uitoefenen van een retentierecht gebeurt in zoverre op eigen risico. Evenmin doet ter zake of er, aanvankelijk, bij Sanibel onzekerheid bestond over de eigendom van de lading en over de vraag of zij die wel bevrijdend aan Amaggi zou kunnen afleveren. Amaggi had zich immers al tijdens de reis als ontvanger/eigenaar bekend gemaakt en de kapiteinscognossementen bevonden zich, naar Sanibel wist, onder de rechter in Brazilië. Dat zich een ander dan Amaggi, met presentatie van cognossementen, zou melden en afgifte zou vragen was dus toen al zeer onwaarschijnlijk (en heeft zich in feite ook niet voorgedaan), maar tijdens de reis kan de opstelling van Sanibel nog gebillijkt worden, omdat er toen nog onzekerheid bestond. Die onzekerheid was echter opgelost ten tijde van de zitting van de voorzieningenrechter. Toen de afspraken over de garantie werden gemaakt had Amaggi immers (bij monde van haar advocaat) ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij instond voor haar rechten op de lading.