ECLI:NL:GHAMS:2015:4112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
200.133.065/01NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen over informatieverstrekking en wilsbekwaamheid in testamenten

In deze zaak hebben klagers, die als erfgenamen van [X] optreden, een klacht ingediend tegen drie notarissen. De klagers verwijten notaris sub 1 dat hij als boedelnotaris geen informatie heeft verstrekt over de inhoud van het testament van [X] en dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn geheimhoudingsplicht. Notaris sub 2 wordt verweten dat hij op 20 mei 1999 een testament heeft gepasseerd terwijl hij had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [X]. Notaris sub 3 wordt verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de verkoop van de woning van [X] in 2009. De kamer voor het notariaat heeft de klacht tegen notaris sub 1 gedeeltelijk gegrond verklaard, maar zonder maatregel. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en aan notaris sub 1 een waarschuwing opgelegd. De klachten tegen notaris sub 2 en sub 3 zijn ongegrond verklaard. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [X] niet in staat was zijn wil te bepalen ten tijde van het opstellen van het testament. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen bij het beoordelen van wilsbekwaamheid en het verstrekken van informatie aan erfgenamen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.133.065/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2013/25
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 oktober 2015
inzake
1. [appellante] ,
2. [appellant] ,
wonend te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. N.C. van Steijn, advocaat te Leiden,
tegen
1. [geïntimeerde] ,
notaris te [plaats] ,
2. [geïntimeerde] ,
notaris te [plaats] ,
3. [geïntimeerde] ,
bij leven notaris te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna tezamen: klagers en afzonderlijk: klaagster en klager) hebben op
5 september 2013 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 19 augustus 2013 (ECLI:NL:TNOKSHE:2013:7). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerden (hierna: notaris sub 1, notaris sub 2 en notaris sub 3) wat notaris sub 1 betreft op een onderdeel gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard
.
1.2.
Op 28 oktober 2013 is van klagers een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ontvangen.
1.3.
Notaris sub 3 heeft op 26 november 2013 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Notaris sub 2 heeft op 6 december 2013 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5.
Op 28 februari 2014 zijn van klagers aanvullende producties ontvangen.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak is bepaald op 20 maart 2014. Klagers, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen. Notaris sub 1 en notaris sub 2 (verder ook: de notarissen) zijn eveneens verschenen. De gemachtigde van klagers heeft verzocht om de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep dat klaagster in een civiele procedure had ingesteld. Hiertegen hebben de aanwezige notarissen geen bezwaar gemaakt. Hierop heeft het hof de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
1.7.
Bij brief van 18 februari 2015 hebben klagers het hof laten weten dat de Hoge Raad op 13 februari 2015 arrest heeft uitgesproken.
1.8.
Op 25 juni 2015 zijn van klagers aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.9.
Het hof heeft de zaak behandeld ter openbare terechtzitting van 9 juli 2015. Klaagster is wegens ziekte niet verschenen. Klager, vergezeld van de gemachtigde, is verschenen. De notarissen sub 1 en 2 zijn eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klagers hebben tegen de vaststelling van die feiten op een aantal punten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Toen [naam] (verder: [X] ) twee jaar oud was, is hij geraakt door een draaiende molenwiek. Als gevolg daarvan heeft [X] blijvend hersenletsel opgelopen. [X] heeft tot het overlijden van zijn vader in 1977 op basis van kost en inwoning bij hem in het ouderlijk huis gewoond. Daarna is [X] in hetzelfde flatgebouw gaan wonen als een van zijn broers, [Y] .
3.2.2.
Op 19 juni 1980 heeft notaris [naam] , de vader van notaris sub 1, een testament gepasseerd van [X] . In dit testament heeft [X] zijn twee nichten - onder wie klaagster - tot zijn enige erfgenamen benoemd. [naam] was op dat moment verbonden aan het notariskantoor in [plaats] .
3.2.3.
Bij akte van levering van 23 augustus 1985, verleden voor notaris sub 3, heeft [X] een woning in eigendom verkregen. Vanaf het moment dat [X] in die woning woonde, werd hij in de huishouding en bij de bewassing geholpen door [naam] (verder: [A] ). In het verleden, vanaf het overlijden van de moeder van [X] , was [A] jarenlang de huishoudhulp geweest van [X] en zijn vader. Op enig moment is [A] ook de maaltijden voor [X] gaan verzorgen. De administratie van [X] werd verzorgd door [Y] .
3.2.4.
In 1998 is, nadat [Y] was overleden, in overleg met klagers besloten dat de echtgenoot van [A] , [naam] (verder: [B] ), de administratie voor [X] zou gaan verzorgen. Verder werd afgesproken dat [A] de pinpas van [X] bij zich zou houden, zij [X] elke week zakgeld zou geven en zij van de bankrekening van [X] geld kon opnemen om daarvan haar kosten en boodschappen voor [X] te betalen.
3.2.5.
Notaris sub 2 heeft op 20 mei 1999, als kandidaat-notaris in de waarneming van notaris sub 3, een nieuw testament van [X] verleden. In dit testament heeft [X] de twee dochters van het echtpaar [B] als zijn enige erfgenamen benoemd en [B] benoemd als executeur.
3.2.6.
Bij koopovereenkomst van 29 september 2009 heeft [X] zijn woning voor een bedrag van € 75.000,- verkocht aan een buurtgenoot. In die koopovereenkomst is vermeld dat de akte van levering zou worden verleden voor [naam] , notaris te [plaats] (verder: [Z] ). Toen de familie [B] van de verkoop kennis nam, is de verkoop in overleg met klagers teruggedraaid.
3.2.7.
Vervolgens heeft klaagster een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Middelburg, sector kanton, strekkende tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [X] en tot onderbewindstelling van zijn vermogen. Bij beschikking van 3 december 2009 is dit verzoek toegewezen. Klagers zijn hierbij tot bewindvoerders en mentoren benoemd.
3.2.8.
[X] is op 23 maart 2010 opgenomen in een verpleeghuis, waar hij op 23 februari 2011 op 88-jarige leeftijd is overleden. [X] is nooit gehuwd geweest en heeft geen nakomelingen achtergelaten. Naar versterfrecht zouden klaagster en haar nicht de enige erfgenamen van [X] zijn geweest.
3.2.9.
Na het overlijden van [X] hebben klagers aangifte van verduistering tegen het echtpaar [B] gedaan vanwege overboeking van het spaargeld van [X] naar een eigen rekening in 2006. Ook zijn klagers een civiele procedure gestart tegen het echtpaar [B] en hun twee dochters en in eerste instantie ook tegen notaris sub 1, strekkende tot nietigverklaring, althans vernietiging van de testamenten van [X] .

4.Standpunt van klagers

De klacht van klagers valt in de volgende onderdelen uiteen.
A. Ten aanzien van notaris sub 1
Klagers verwijten notaris sub 1 dat hij, als boedelnotaris betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van [X] , aan klagers geen informatie heeft verstrekt over de inhoud van het testament van [X] van 20 mei 1999. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn geheimhoudingsplicht en hij heeft klagers op onbetamelijke en onrechtmatige wijze tegengewerkt bij rechtmatige pogingen om de aan hen toekomende en voor hun rechtspositie dringend noodzakelijke informatie te verkrijgen.
Zo heeft/is notaris sub 1:
- ten onrechte aan klagers medegedeeld dat het testament van 19 juni 1980 was verleden voor notaris sub 2 en het testament van 20 mei 1999 was verleden voor notaris sub 3;
- ondanks herhaalde verzoeken daartoe geweigerd mede te delen wie tot executeur was benoemd en wie de erfgenamen van [X] waren. Pas op 28 maart 2011 heeft hij laten weten dat de kinderen van de executeur de begunstigden waren en eerst op 14 april 2011 heeft hij doorgegeven wie de executeur was;
- klagers verwezen naar het boedelregister in plaats van door te geven dat hij de boedelnotaris was;
- geen oog gehad voor het spoedeisend belang van klagers in hun hoedanigheid van versterferfgenaam en/of bewindvoerders om hun rechten veilig te stellen toen zij kennis hadden gekregen van de overboeking door [B] van gelden van [X] ;
- klagers nodeloos aan het lijntje gehouden door niet op hun verzoeken te reageren dan wel door onjuiste en/of onvolledige informatie te verstrekken over de te volgen handelwijze;
- partijdig opgetreden door zijn collega’s en de begunstigden bij het testament van 20 mei 1999 in bescherming te nemen; en
- laten weten dat de testamenten van [X] niet meer zouden kunnen worden geraadpleegd.
B. Ten aanzien van notaris sub 2
Klagers verwijten notaris sub 2 dat hij op 20 mei 1999 het testament van [X] heeft gepasseerd, terwijl hem duidelijk had moeten zijn dat [X] zijn wil niet voldoende kon bepalen, althans afwijkend gedrag vertoonde.
De notaris had moeten doorvragen omdat:
- [X] in aanmerkelijke mate verstandelijk gehandicapt was, althans afwijkend gedrag vertoonde;
- hem dan direct gebleken zou zijn dat [X] de betekenis van het testament niet bevatte;
- [X] niet zelfstandig woonde en zijn administratie niet in eigen beheer had;
- [B] die in het verleden als adjunct-directeur van Rabobank een zakelijke relatie onderhield met het notariskantoor, [X] naar het notariskantoor begeleidde en bij het gesprek aanwezig was en vervolgens met [X] is teruggegaan naar het notariskantoor en bij het ondertekenen van het testament aanwezig was;
- [B] een persoonlijk belang had bij de nalatenschap van [X] en het voor hem (fiscaal) gunstig was dat de nalatenschap van [X] direct aan zijn dochters zou toekomen;
- er aanleiding was aan te nemen dat dit testament sterk afweek van het eerdere testament van [X] ;
- [X] bij het opstellen van het testament 76 jaar oud was; en
- het vreemd was dat [X] over een hypotheekvrije woning beschikte.
C. Ten aanzien van notaris sub 3
Klagers verwijten notaris sub 3 dat hij:
- toen [X] in 1985 de woning in eigendom verkreeg de broers van [X] niet heeft geadviseerd om een beschermingsmaatregel ten behoeve van [X] te treffen;
- had moeten weten dat [X] in 1980 een testament had laten opmaken, althans had moeten nagaan of [X] een testament had opgesteld;
- had moeten onderzoeken of het testament uit 1980 al dan niet rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat hij in verband daarmee de nodige stappen had moeten zetten;
- klagers in 1998, hoewel zij daarnaar hebben gevraagd, niet heeft geadviseerd om een beschermingsmaatregel ten behoeve van [X] te treffen; en
- aan klagers in dat verband had moeten laten weten dat in 1980 door zijn kantoor een testament voor [X] was opgesteld.
D. Ten aanzien van de notarissen
Klagers verwijten de notarissen dat zij bij de verkoop door [X] van zijn woning in 2009 onzorgvuldig hebben gehandeld, onder meer omdat toen het Protocol beoordeling wilsbekwaamheid en het bijbehorend Stappenplan niet is toegepast. Volgens klagers was er voor de notarissen aanleiding extra oplettend te zijn omdat [X] toen 87 jaar oud was, de woning voor een opmerkelijk lage prijs werd verkocht (de Woz-waarde bedroeg € 178.000,-) en niet duidelijk was waar [X] na de verkoop zou gaan wonen.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Hun standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
Op de mondelinge behandeling van 20 maart 2014 is naar voren gekomen dat notaris sub 3 op 4 januari 2014, dus lopende de tuchtprocedure in hoger beroep, is overleden. Met verwijzing naar de beslissing van het hof van 21 april 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1480) zal het hof de beslissing van de kamer wat notaris sub 3. betreft vernietigen en klagers niet-ontvankelijk verklaren in hun klacht jegens notaris sub 3. Dit betekent dat klachtonderdeel C. niet door het hof zal worden behandeld.
6.2.
De kamer heeft geoordeeld dat een samenwerkingsverband waarvan notariële beroepsbeoefenaars deel uitmaken in een tuchtprocedure als deze niet als beklaagde kan worden aangemerkt en heeft klagers daarom in hun klacht tegen het notariskantoor over de verkoop door [X] van zijn woning in 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep hebben klagers aangevoerd dat deze klacht tegen de (mogelijk betrokken) notarissen afzonderlijk en tezamen is gericht. Dit blijkt ook uit het inleidend klaagschrift. Het hof acht klagers daarom op dit punt ontvankelijk in hun klacht. Hiermee is onder de weergave van de klacht onder 4. (sub D.) al rekening gehouden.
6.3.
In hoger beroep hebben klagers een nieuwe klacht geformuleerd tegen [Z] . Dit betreft een ongeoorloofde uitbreiding van de klacht. Klagers hebben de klacht echter op de zitting van 20 maart 2014 ingetrokken, zodat die geen behandeling behoeft.
Geluidsopnamen
6.4.
Wat de door klagers in het geding gebrachte (transcripten van) geluidsopnamen van door hen met notaris sub 1 gevoerde telefoongesprekken betreft, heeft de kamer terecht overwogen dat de totstandkoming en inbreng van die geluidsopnamen in strijd is met de goede procesorde omdat die geluidsopnamen buiten medeweten en zonder instemming van notaris sub 1 zijn gemaakt. Ook in hoger beroep zullen die (transcripten van) geluidsopnamen niet in de beoordeling worden betrokken. Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat die geluidsopnamen niets wezenlijks toevoegen dat van belang is voor de beoordeling van de zaak.
A. De klacht tegen notaris sub 1
6.5.
Met betrekking tot de klacht ten aanzien van notaris sub 1 verenigt het hof zich met hetgeen de kamer in haar beslissing in de rechtsoverwegingen 4.14. tot en met 4.21. heeft geoordeeld. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
De kamer heeft geoordeeld dat klaagster op grond van artikel 49 lid 2 van de Wet op het notarisambt recht had op afgifte van een afschrift van het testament van 20 mei 1999 voor zover dat voor haar relevant was en het daarom op de weg van notaris sub 1 had gelegen om op het moment dat hem duidelijk was geworden dat klaagster door dit testament een erfrechtelijke aanspraak had verloren een dergelijk uittreksel aan klaagster te verstrekken. De kamer heeft de klacht tegen notaris sub 1 in zoverre gegrond verklaard, maar zag geen aanleiding om aan hem een maatregel op te leggen.
Het hof is echter van oordeel dat de kamer hiermee onvoldoende in aanmerking heeft genomen dat notaris sub 1 niet heeft voldaan een verplichting die de wet hem als notaris oplegt. Aan dit verzuim behoort een maatregel te worden verbonden. De maatregel van waarschuwing wordt passend geacht.
B. De klacht tegen notaris sub 2
6.6.
Notaris sub 2 heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Van het opmaken en passeren van het testament van [X] van 20 mei 1999 kan hij zich niets meer herinneren. Ook de twee getuigen die bij het passeren aanwezig waren, kunnen zich hiervan niets meer herinneren. In het algemeen kan hij verklaren dat het destijds praktijk was om zorgvuldig te handelen bij het opmaken en passeren van akten. Als het een testament betreft, is het zijn gewoonte om de testateur in eigen woorden te laten vertellen wat het testament inhoudt. Ook bespreekt hij altijd de gevolgen van een testament. Het onderhavige testament was overigens niet moeilijk te lezen. Op mogelijke indicatoren is hij alert. Hij acht het onwaarschijnlijk dat [B] bij het passeren van het testament aanwezig is geweest. Hij laat en liet geen derden toe bij het verlijden van testamenten. Dat heeft hij geleerd van zijn oom, notaris sub 3. Hij kent [B] overigens niet.
6.7.1.
Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat iedere meerderjarige aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, het recht heeft om een uiterste wil te formuleren en te laten vastleggen bij testament. Het enkele bestaan van een verstandelijke beperking is onvoldoende om hiervan af te wijken. Het is verder niet zo dat een persoon met een verstandelijke beperking per definitie niet in staat zou zijn om in alle gevallen zijn wil te bepalen en te uiten. Een notaris dient in beginsel zijn ministerie te verlenen en zal dus op verlangen van een testateur moeten doen wat is vereist om de uiterste wil vast te leggen. Zoals bij elke akte heeft de notaris echter de wilsbekwaamheid van de betrokkene te beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen.
6.7.2.
De stellingen van klagers over de gang van zaken bij de totstandkoming en het passeren van het testament van [X] van 20 mei 1999 zijn in hoofdzaak gegrond op veronderstellingen. Notaris sub 2 kan zich van het opmaken en passeren van het testament niets meer herinneren, wat hem, gelet op het tijdsverloop, niet valt te verwijten. De omstandigheid dat aldus niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat notaris sub 2 de van hem verlangde zorgvuldigheid in acht heeft genomen, rechtvaardigt niet de conclusie dat dit niet het geval is geweest, in tegenstelling tot wat klagers betogen. Klagers voeren echter tevens aan dat [X] door de gevolgen van zijn op tweejarige leeftijd opgelopen hersenletsel de strekking en gevolgen van het handelen van notaris sub 2 destijds niet kan hebben begrepen en zijn wil niet (voldoende) heeft kunnen bepalen en dat dit voor de notaris aanstonds duidelijk moet zijn geweest. Zij wijzen daarvoor onder meer naar verklaringen van deskundigen. Het hof zal daarom onderzoeken of aannemelijk is dat [X] een stoornis had die in de weg stond aan een goed begrip van het testament en of die stoornis de notaris duidelijk moet zijn geweest. Daarbij is van belang dat het niet erom gaat of [X] in het algemeen in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Het gaat erom of hij ten aanzien van dit specifieke testament, waarbij de dochters van [B] en [A] tot erfgenaam werden benoemd, in staat was zijn wil te bepalen.
6.7.3.
Anders dan klagers hebben gesteld, kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat [X] in aanmerkelijke mate verstandelijk gehandicapt was. Dit valt uit de door klagers overgelegde verklaringen van huisarts [naam] en specialist ouderengeneeskunde [naam] niet onomstotelijk af te leiden. Enkel staat vast dat [X] beperkte verstandelijke vermogens had. Verder neemt het hof in overweging dat [naam] , voornoemd, [X] eerst vanaf april 2010, dus 11 jaar na het passeren van het testament, in het verpleeghuis in behandeling heeft gekregen. Voor zover psychologe [naam] en notarieel deskundige [naam] in hun verklaringen aan de wilsbekwaamheid van [X] twijfelen, merkt het hof op dat zij niet uit eigen waarneming, maar alleen op basis van de door klagers aan hen ter beschikking gestelde stukken tot hun bevindingen zijn gekomen, zodat deze verklaringen niet zonder meer als doorslaggevend hebben te gelden.
6.7.4.
Van belang is dat er aanwijzingen zijn dat [X] in elk geval niet in alle opzichten wilsonbekwaam was. Op 19 juni 1980 is het voorlaatste testament van [X] opgemaakt. Volgens klagers is [X] hoogstwaarschijnlijk door zijn broers meegenomen naar de notaris om met dit testament het familievermogen veilig te stellen. Wat hiervan ook zij, op dat moment diende de passerende notaris, [naam] voornoemd, te controleren of [X] in staat wat zijn wil te bepalen over de inhoud van het testament en hij de gevolgen van dit testament begreep alvorens tot het verlijden van het testament over te kunnen gaan. Kennelijk heeft op dat moment er geen twijfel aan bestaan dat [X] in staat was zijn wil ten opzichte van dat testament te bepalen.
Vervolgens heeft [X] in 1985 een woning in eigendom verkregen. Klagers stellen dat de broers van [X] dit voor hem hebben geregeld. Ook hier heeft de betrokken notaris, notaris sub 3, echter moeten controleren of [X] de aard en de strekking van de akte van levering begreep en de inhoud van deze akte overeenkwam met de wil van [X] om die akte vervolgens door [X] te kunnen laten ondertekenen. Kennelijk is [X] ook bij deze gelegenheid wilsbekwaam bevonden ten aanzien van de te verrichten rechtshandeling.
Het hof neemt verder in ogenschouw dat [X] , hoewel onder toezicht en met hulp, tot op hoge leeftijd (87 jaar) in zijn eigen woning heeft gewoond en niet eerder dan in 2009 beschermingsmaatregelen ten behoeve van [X] zijn getroffen. De leeftijd van [X] ten tijde van het opmaken van het testament, 76 jaar, en de omstandigheid dat [X] - kennelijk - over een hypotheekvrije woning beschikte, zijn op zichzelf geen redenen om aan te nemen dat hij niet wilsbekwaam was.
6.7.5.
Verder is van belang dat de inhoud en strekking van het testament van 20 mei 1999 naar het oordeel van het hof relatief eenvoudig zijn. Het testament kwam erop neer dat [X] zijn vermogen na zijn overlijden wilde geven aan de dochters van [B] en [A] . Notaris sub 2 had dus de taak te controleren of dit de wens was van [X] en of hij de gevolgen van deze keuze begreep. In dit verband is van betekenis dat een dergelijke wens, gezien de omstandigheden, niet merkwaardig was. [A] had zich in 1999 al veertien jaar intensief beziggehouden met (het huishouden van) [X] en was daarvoor al lange tijd de huishoudelijk hulp geweest van de vader van [X] , bij wie [X] toen in huis woonde. Aangenomen mag worden dat [X] hierdoor zeer vertrouwd was met [A] en haar gezin. [A] was in de woorden van klagers de ‘oude vertrouwde’ huishoudhulp van [X] . In 1998 is de familie [B] bovendien in overleg met klagers nog meer betrokken geraakt bij de hulp aan en het toezicht op [X] doordat [B] de administratie van [X] is gaan doen en [A] de pinpas van [X] in beheer kreeg, hem zakgeld gaf en van de bankrekening van [X] geld kon opnemen om de boodschappen voor [X] en haar eigen kosten te betalen. Bovendien blijkt uit de processtukken dat het echtpaar [B] tot de opname van [X] in het verpleeghuis in 2010 intensief bij de verzorging van en hulp aan [X] betrokken is gebleven. Dat [X] de dochters van het echtpaar [B] in zijn testament tot zijn erfgenamen heeft willen benoemen, in de plaats van zijn nichten met wie hij kennelijk minder contact had, wekt onder deze omstandigheden geen bevreemding. Daarbij komt dat het niet de eerste keer was dat [X] zijn directe erfgenamen - in zijn voorlaatste testament waren dat zijn broers - onterfde.
6.7.6.
Dat sprake is van enige ongeoorloofde beïnvloeding door [B] en [A] bij het bepalen van de wil van [X] , is enkel speculatie. Notaris sub 2 heeft verklaard [B] niet te kennen. Gelet op wat notaris sub 2 verder heeft verklaard, is er geen reden om aan te nemen dat de notaris onzorgvuldig is geweest bij de totstandkoming en het passeren van het testament en kan met name niet als vaststaand worden aangenomen dat [B] bij het passeren van het testament aanwezig is geweest.
6.7.7.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat hoewel [X] beperkt was in zijn verstandelijke vermogens en mogelijk een denkniveau had van een kind van 6 tot 10 jaar, zoals [naam] en [naam] aannemen, onvoldoende aannemelijk is geworden dat notaris sub 2 heeft moeten twijfelen - en er nader onderzoek naar had moeten doen - of [X] in staat was de inhoud en de strekking van het testament van 20 mei 1999 te begrijpen en ten aanzien daarvan zijn wil te bepalen. Dit betekent dat de kamer dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard.
D. De klacht tegen de notarissen
6.8.
Ter zitting in hoger beroep heeft notaris sub 1 desgevraagd verklaard dat uit het dossier betreffende de verkoop door [X] van zijn woning in 2009 blijkt dat [Z] hierbij betrokken is geweest. Weliswaar bestond destijds tussen het notariskantoor in [plaats] en het kantoor van [Z] een associatief verband, maar laatstgenoemde was de verantwoordelijke notaris voor dit dossier.
Nu het hof niet is gebleken dat de notarissen bij dit dossier betrokken zijn geweest, kunnen zij voor de gang van zaken bij de verkoop door [X] van zijn woning in 2009 niet verantwoordelijk worden gehouden. Deze klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.
Slot
6.9.
In hoger beroep hebben klagers aangeboden bewijs te leveren van hun stellingen, in het bijzonder door het horen van getuigen. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij gaat.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hof komt gedeeltelijk tot een andere beslissing dan de kamer. Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen en opnieuw beslissen.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht tegen notaris sub 3. (klachtonderdeel C.);
- verstaat dat de in hoger beroep nieuw geformuleerde klacht tegen [Z] is ingetrokken;
- verklaart gegrond klachtonderdeel A. gericht tegen notaris sub 1. op het punt van de afgifte van een afschrift van het testament van 20 mei 1999 aan klaagster;
- legt aan notaris sub 1. de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart klachtonderdeel A. voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen B. en D. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C.P. Boodt en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015 door de rolraadsheer.