Naar aanleiding van het getuigenverhoor dat plaats vond op 12 maart 2015 in boven genoemde
zaak, wil ik via deze brief graag een schriftelijke verklaring afleggen.
(…) Ik ben sinds 2002 de partner van de jongste dochter Julia van [geïntimeerde] en wijlen N.A.
Mensing van Charante (Nico). (…) Na het overlijden van [X] was ik gevolmachtigd om zijn zaken & belangen te behartigen namens zijn Erven.
(…)
Door de terminale ziekte van dhr [X] van [Y] ([X]), heeft [X] mij voor zijn
overlijden expliciet gevraagd de zaken / nalatenschap namens zijn gezin af te handelen. Ik heb hier
meteen mee ingestemd. Dit gebeurde (…) in februari 2010. Na mijn instemming hebben [X] en ikzelf meerdere gesprekken gehad. In eerste instantie over wat reeds was afgehandeld en de -in zijn ogen- nog openstaande punten. Tot die tijd gold [B] als belangrijke adviseur, hij is reeds gehoord voor deze zaak op 12 maart 2015.
In de gesprekken die ik met [X] heb gevoerd, hebben we het uitgebreid gehad over zijn algemene
wensen en andere zaken die bij een overlijden komen kijken. Voorbeelden zijn contactpersonen,
uitvaart, verzekeringen, pensioen, belastingen etc. Ook hebben we het gehad over zijn
teleurstellingen.
Omdat [X] in november 2008 te horen had gekregen dat hij een terminale ziekte had, wilde hij
graag een en ander zelf zo goed mogelijk te regelen. Zijn grote algemene wens was namelijk om zijn
gezin in een financiele gezonde situatie achter te laten. Hij wilde dat alles al zoveel mogelijk was
geregeld op zakelijk en financieel gebied, zodat mevrouw. [geïntimeerde] daar geen omkijken of zorgen
over hoefde te hebben. Hij kon dit controleren en vond ook dat hij als vader van het gezin dit
behoort te doen. Omdat hij te horen had gekregen dat hij mogelijk 2009 niet meer zou halen, was er
veel haast bij dit alles te regelen. Dit maakte dat wat het onroerend goed betreft, [X] er nog liever
financieel gezien wat bij in zou schieten maar dat het wél geregeld was. Het onderste hoefde niet
uit de kan.
Het was daarom voor [X] een grote teleurstelling dat hij de onroerende zaken aan de James
Wattstraat (het onderwerp van deze zaak) desondanks nog steeds niet af had kunnen handelen.
Zowel [X] (als ook destijds al zijn vrouw [geïntimeerde]) hadden erg graag hun deel van de onroerende
zaken aan de [adres] al willen verkopen. Of zij hadden desnoods het geheel willen kopen.
Dit teneinde een simpele financiele huishouding zonder verrassingen te creeren, en daarmee een
financiele planning te kunnen maken voor de reeds gepensioneerde [geïntimeerde].
[X] heeft mij aangegeven meerdere pogingen te hebben ondernomen om zijn 50% van de gehele
onroerende zaak (praktijk, berging en de appartementen) op de [adres] aan [appellante] te
verkopen. Echter het was steeds niet mogelijk om tot een overeenstemming te komen. Of het nu de
prijs was (in die tijd daalden de prijzen in de onroerende markt erg sterk) of timing. Er was ook
continu de open vraag of [appellante] het onroerend goed eigenlijk wel wilde, omdat ze zelf dicht bij
haar pensioengerechtigde leeftijd kwam, en de prijzen van het onroerend goed sterk daalden. Voor
mevrouw [appellante] was een bijkomende factor dat haar zoon destijds in een van de appartementen
woonde, die onderdeel zijn van dit onroerend goed. Diverse opties (ook koop door [X]) zijn de
revue gepasseerd, maar niets is op enig moment concreet geworden.
Kortom, het was en werd niet duidelijk wat ze wilde, er is niet onderhandeld en ze zijn nooit tot wat
voor overeenkomst dan ook gekomen.
De ergernis dat de verkoop van de gehele onroerende zaak niet was gelukt en hij met mevrouw
[appellante] ook geen enkel ander concreet plan had kunnen maken of vastleggen, heb ik terwijl [X]
nog in leven was, regelmatig met hem besproken. Deze ergernis werd versterkt doordat [X] vanaf
het begin expliciet was geweest naar mevrouw [appellante] dat er haast bij was. Dit gezien zijn
verwachte levensduur en het maar niet duidelijk was wat mevrouw [appellante] nu eigenlijk wilde.
Daarnaast had hij hier veel tijd, moeite en energie in had gestopt. Hij betreurde het ook dat ik naar
andere oplossingen moest gaan zoeken en het gehele proces nu moest gaan doorlopen.
Na het overlijden van [X] van [Y] op 19 September 2010 heb ik een volmacht
gekregen om zaken zoals hierboven genoemd af te handelen. Na eerst de meest urgente zaken
direct na het overlijden te hebben afgehandeld, had ik een eerste contact met mevrouw [appellante]
in december 2010. Mevrouw [appellante] had op 30 november 2010 een email gestuurd naar
bovengenoemde heer W. [B] met de inhoud, ik citeer, “….De bovenburen van nummer 68 hebben
per 1/1/2012 de huur opgezegd. Het kan dus verkocht worden. … verder is de makelaar, die naast de
praktijk zitting houdt geinteresseerd...”
Zonder in herhaling te willen vallen, hadden [appellante] en ik in januari besloten om over te gaan tot
verkoop van het appartement als benoemd in de gerefereerde email van 30 november 2010. We
hadden snel een koper gevonden: de door mevrouw [appellante] genoemde makelaar.
Via een email dd 21 februari 2011 (reeds eerder gedeeld in de conclusie van antwoord) kwam voor
het eerst naar boven dat ze de appartementen nog niet wilde verkopen en, ik citeer, “…alvorens
verder te gaan met de verkoop van de appartementen, wil ik eerst tot overeenstemming komen wat
betreft de verkoop van de praktijkruimte”. Het verbaast me dan ook dat tijdens de getuigenverhoren
van [appellante] ineens is beweerd dat er reeds overeenstemming over de praktijkruimte was in 2010
of daarvoor, terwijl dat er zeker niet was.
De overeenstemming is er nooit geweest, anders had [X] mij dat zeker kenbaar gemaakt dat dat
het uitgangspunt was. Maar, zoals ik al beschreef, er was enkel de teleurstelling en ergernis dat er
geen concreet plan kon worden gemaakt. Er kon niets geregeld kon worden en daarmee kon
gang werden gezet.
Dat de praktijkruimte is getaxeerd, is naar mijn weten niet in opdracht van [X] gebeurd. De
opdracht is blijkbaar door mevrouw [appellante] verstrekt toen hij doodziek was, enkele dagen voor
het overlijden van [X] en de familie continu bij hem was. De taxatie zelf dateert van na zijn
overlijden. Als [X] daar opdracht toe had gegeven, had ik dat wel vernomen.
De verdere pogingen om samen tot een oplossing te komen, en het niet lukken daarvan, zijn reeds
gedeeld in de conclusie van antwoord.
(…)