4.1.De rechtbank heeft onder het kopje "Geschil en beoordeling" in onderdelen 2 tot en met 9 als volgt overwogen en beslist:
“2. Eiser bepleit een waarde van € 20.000 elk. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij de bedrijfsruimtes in 2010 heeft gekocht. Sindsdien is de economische situatie, met name van de onroerend-goedmarkt verslechterd waardoor de verhuurmogelijkheden zijn afgenomen en de prijs van dergelijke bedrijfsruimtes sinds 2010 is gedaald. Gelet hierop zou de WOZ-waarde van de bedrijfsruimtes lager moeten zijn dan het aankoopbedrag van 2010.
Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de waarde van de bedrijfsruimtes de zogenoemde vergelijkingsmethode niet juist is toegepast. Verweerder heeft verwezen naar de verkoopprijzen van een aantal bedrijfsobjecten waar of een smeerbrug is geïnstalleerd of een tussenvloer is geïnstalleerd terwijl de bedrijfsruimtes van eiser slechts kale casco’s zijn. Gelet daarop kunnen de verkoopprijzen van die bedrijfsobjecten niet dienen als onderbouwing van de WOZ-waardes van de bedrijfsruimtes.
Bovendien zijn de waardes van de bedrijfsruimtes te hoog vastgesteld omdat verweerder geen rekening heeft gehouden met de volgende aspecten. De bedrijfsgebouwen waar de bedrijfsruimtes zijn gevestigd zijn afgelegen waardoor zij een verhoogd risico kennen op inbraak. Dat maakt de bedrijfsruimtes slechts geschikt voor laagwaardige opslag. De bedrijfsruimtes zijn niet toegankelijk voor vrachtwagens, zijn gelegen vlak bij een vetrecyclingbedrijf dat stankoverlast veroorzaakt, zijn gelegen onder een drukke vliegroute en kennen beperkte gebruiksmogelijkheden door het ontbreken van gas- en wateraansluiting. Daar komt bij dat in de buurt van de bedrijfsruimtes nieuwe bedrijfsobjecten worden opgericht waardoor overcapaciteit ontstaat.
3. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 3 januari 2014 door J.G. Kampert, taxateur te Hoofddorp. In dit taxatierapport zijn de waardes van de bedrijfsruimtes getaxeerd op € 29.000 elk. Naast gegevens van de bedrijfsruimtes, bevat dit taxatierapport gegevens van een tiental vergelijkingsobjecten.
4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5. Met het hiervoor vermelde taxatierapport heeft verweerder aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
De in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft goed vergelijkbaar met de bedrijfsruimtes. De vergelijkingsobjecten zijn gelegen in hetzelfde bedrijfsgebouwencomplex waar de bedrijfsruimtes van eiser zijn gelegen. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waardes van bedrijfsruimtes.
Eiser heeft gesteld dat in één van de door verweerder genoemde objecten een smeerbrug was geplaatst hetgeen de prijs voor die bedrijfsruimte zou hebben opgedreven. De rechtbank overweegt dat een smeerbrug veelal een roerende zaak betreft. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de smeerbrug ter zitting onweersproken verklaard dat de koper apart heeft betaald voor deze smeerbrug.
Eiser heeft nog verklaard dat in één van de door verweerder genoemde objecten een tussenvloer was geplaatst. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat bij verkoop van de diverse bedrijfsruimten geen effect op de verkoopprijs is waargenomen van een tussenvloer, dat zo’n tussenvloer eenvoudig is te plaatsen en de bedrijfsruimtes slechts de hoogte hebben van een garagebox waardoor het plaatsen van een tussenvloer slechts twee zeer lage ruimtes oplevert die weinig praktische toepassing hebben.
De rechtbank volgt verweerder in deze redenering. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de bedrijfsruimtes toegekende waarden in een onjuiste verhouding staan tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
6. Eiser heeft gesteld dat een waardedrukkend effect uitgaat van
- de afgelegen ligging van de bedrijfsruimtes hetgeen het inbraakrisico verhoogt waardoor de bedrijfsruimtes slechts geschikt zijn voor laagwaardige opslag;
- een nabij gelegen vetrecyclingbedrijf dat stankoverlast veroorzaakt;
- het feit dat de bedrijfsruimtes zijn gelegen onder een intensief gebruikte vliegroute;
- het ontbreken van een gas- en wateraansluiting hetgeen de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsruimtes beperkt; en
- de bouw van nieuwe bedrijfscomplexen in de directe omgeving hetgeen overcapaciteit van dergelijke bedrijfsruimtes veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden ook tot uitdrukking komen bij de in de vergelijking betrokken objecten die in hetzelfde bedrijfsgebouwencomplex zijn gelegen en van hetzelfde type zijn als de bedrijfsruimtes en acht niet aannemelijk dat deze omstandigheden bij de bedrijfsruimtes van eiser een groter waardedrukkend effect hebben dan bij de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het mogelijke waardedrukkende effect van deze (omgevings)factoren zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van de vlakbij gelegen vergelijkingsobjecten. Verweerder heeft door deze verkoopprijzen in aanmerking te nemen in voldoende mate rekening gehouden met het eventuele waardedrukkende effect van genoemde omstandigheden.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de aan de bedrijfsruimtes toegekende waarden niet in een juiste verhouding staat tot de prijs die eiser in 2010 voor de bedrijfsruimtes heeft betaald. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor dit tijdvak vastgestelde waarde is daarom slechts van belang of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijk waardebegrip, zoals onder 4. weergegeven. Aan de verhouding tussen koopprijs en de waarde van twee verschillende tijdvakken komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
8. Tot slot heeft eiser nog naar voren gebracht dat verweerder de proceskosten die in de uitspraak op bezwaar zijn toegewezen niet aan zijn gemachtigde heeft uitbetaald en te laat aan hem persoonlijk heeft uitbetaald. De rechtbank overweegt dat deze grief niet in deze beroepsprocedure aan de orde kan komen.
9. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de bedrijfsruimtes alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard."