ECLI:NL:GHAMS:2015:4017

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
200.141.262/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in civiele zaken onder het Verdrag van Lugano

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten Okean B.V. en Logistic Solution International Limited hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om over de vorderingen van Okean c.s. tegen de geïntimeerde te oordelen, op basis van het Verdrag van Lugano (EVEX II). De appellanten stelden dat de Nederlandse rechter bevoegd was, zowel op grond van artikel 6 lid 1 als artikel 5 lid 3 van het verdrag. Het hof heeft de grieven van Okean c.s. verworpen en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er geen nauwe band bestond tussen de vorderingen op Olympus en de geïntimeerde, en dat de plaats van het vermogen van de benadeelde niet kan worden aangemerkt als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.262/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/526532 / HA ZA 12-1178
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 september 2015
inzake

1.OKEAN B.V.,

gevestigd te Gorinchem,
2. LOGISTIC SOLUTION INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Road Town, Tortola, de Britse Maagdeneilanden,
appellanten,
advocaat: mr. R.J. van Galen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] , [land] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.L. Claassens te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Okean, Logistic en [geïntimeerde] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden Okean c.s. genoemd.
Okean c.s. zijn bij dagvaarding van 28 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Okean c.s. als eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident en [geïntimeerde] als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Okean c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om over hun vorderingen tegen [geïntimeerde] te oordelen, zal vernietigen en de zaak op de voet van artikel 76 Rv zal verwijzen naar de rechtbank Amsterdam teneinde alsnog op de hoofdzaak te beslissen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen door hen op grond van het bestreden vonnis is betaald dan wel door [geïntimeerde] zal zijn verhaald en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - bepaling dat Logistic zekerheid zal stellen voor een bedrag van € 10.000,-, met hoofdelijke veroordeling van Okean c.s. in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.De hoofdzaak

2.1.
Okean c.s. hebben in eerste aanleg naast [geïntimeerde] tevens gedagvaard de rechtspersonen Olympus Investments (2001) B.V. (verder: Olympus), Poizanter Holdings Limited (verder: Poizanter), Fradomna Investments Limited (verder: Fradomna), Blakur Company Inc. (verder: Blakur) en Closed Joint Stock Company Smart-Holding (verder: Smart Holding). Alle gedaagden gezamenlijk worden verder Olympus c.s. genoemd. Van de oorspronkelijke gedaagden is alleen Olympus in Nederland gevestigd. Okean c.s. hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
De aandelen in Okean werden gehouden door de Noorse vennootschap Wadan Yards Group AS (verder: Wadan AS). Wadan AS had uit hoofde van een kredietovereenkomst een vordering op Okean van € 53 miljoen. Wadan AS is op 16 maart 2010 failliet verklaard. De curator van Wadan AS heeft op 7 maart 2012 de rechten uit de kredietovereenkomst tussen Wadan AS en Okean, waaronder alle mogelijke vorderingen uit onrechtmatige daad op Olympus c.s., overgedragen aan Logistic.
2.3.
Okean hield 98,74% van de aandelen (verder: de aandelen) in Wadan Yards Okean Joint Stock Company (verder: Wadan Yards), eigenaar van een scheepswerf in Oekraïne. Okean heeft kredieten verstrekt aan Wadan Yards (verder: de leningen). Het totaal van de vorderingen van Okean uit de leningen bedroeg begin 2010 ongeveer US $ 44 miljoen.
2.4.
Okean heeft op 26 februari 2010, kort voor het faillissement van Wadan AS, de aandelen verkocht aan Blakur voor een bedrag van US $ 5 miljoen. De koopprijs behoefde pas na een jaar te worden voldaan en er werd geen zekerheid voor de betaling daarvan bedongen. De koopprijs is onbetaald gebleven. Okean heeft op 2 maart 2010 de vorderingen uit de leningen aan Blakur verkocht voor US $ 200,-. De overeenkomsten tussen Okean en Blakur aangaande de aandelen en de leningen (verder ook: de overeenkomsten) zijn namens Blakur ondertekend door haar enig bestuurder [geïntimeerde] .
2.5.
Blakur heeft eind maart 2010 de aandelen overgedragen aan LLC Lucky Choice 2000 (verder: Lucky Choice), die deze kort daarna heeft verkocht aan Trade House Aelita Limited (verder: Aelita), die de aandelen op haar beurt heeft doorverkocht aan vijf vennootschappen. Deze vijf vennootschappen hebben de aandelen in of omstreeks april 2011 doorverkocht aan Olympus. Olympus is in februari 2012 met Smart Holding overeengekomen dat laatstgenoemde 50% van de aandelen van haar zou kopen.
2.6.
Blakur heeft op 14 mei 2010 de vorderingen uit de leningen overgedragen aan Poizanter en Fradomna.
2.7.
Blakur is op 30 maart 2011 op verzoek van [geïntimeerde] , die vanuit haar trustpraktijk optrad als bestuurder, vrijwillig ontbonden. Deze ontbinding is weer ongedaan gemaakt, waarna Blakur in november 2011 failliet is verklaard.
2.8.
Okean c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd (a) dat voor recht wordt verklaard dat (de overeenkomsten strekkende tot) de overdracht van de aandelen en van de vorderingen uit de leningen door Okean aan Blakur nietig zijn en dat Okean rechthebbende is gebleven op de aandelen en de vorderingen uit de leningen. Daarnaast hebben Okean c.s. gevorderd (b) dat Olympus c.s. worden veroordeeld tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad, gepleegd jegens de gezamenlijke schuldeisers van Okean en Wadan AS, op te maken bij staat.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg van haar zijde in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om over de tegen haar gerichte vorderingen te oordelen. Zij heeft aangevoerd dat van toepassing is het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 (verder: EVEX II), dat de in artikel 6 sub 1 van dit verdrag bedoelde nauwe band ontbreekt en dat het schadebrengende feit zich niet in Nederland heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 5 sub 3 van dit verdrag, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is over de zaak te oordelen.
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen. Op grond van de hoofdregel van artikel 2 sub 1 EVEX II dienen inwoners van de verdragsstaten te worden opgeroepen voor het gerecht van die staat. Daarnaast bestaan alternatieve bevoegdheidsgronden. Uit de door Okean c.s. gestelde feiten kan niet worden afgeleid dat tussen de vordering op Olympus, de enige gedaagde partij die in Amsterdam is gevestigd, en de vordering op [geïntimeerde] het op grond van artikel 6 sub 1 EVEX II vereiste nauwe verband bestaat zodat de rechtbank aan die bepaling geen bevoegdheid kan ontlenen om over de vorderingen tegen [geïntimeerde] te oordelen. Indien Okean c.s. zou worden gevolgd in hun stelling dat de schade door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] in de vestigingsplaats van Okean zou zijn ingetreden, dan zou dit evenmin tot bevoegdheid van de rechtbank leiden omdat Gorinchem, de vestigingsplaats van Okean, in het arrondissement Rotterdam ligt. De rechtbank heeft zich vervolgens op grond van een en ander onbevoegd verklaard om over de vorderingen tegen [geïntimeerde] te oordelen.
3.3.
De (ongenummerde) grieven van Okean c.s. zijn gericht tegen deze beslissing en tegen de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid. De grieven komen erop neer dat Okean c.s. in hoger beroep hun standpunt herhalen, te weten dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over hun vorderingen jegens [geïntimeerde] te oordelen, hetzij op grond van artikel 6 sub 1 EVEX II hetzij op grond van artikel 5 sub 3 EVEX II. Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven het volgende.
3.4.
Partijen zijn het - terecht - erover eens dat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de onderhavige vordering te beslissen, dient te worden beantwoord aan de hand van EVEX II. Partijen zijn het tevens erover eens dat bij de toepassing en de uitleg van dit verdrag dient te worden gelet op de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van de relevante - grotendeels gelijkluidende - bepalingen in Verordening (EG) nr. 44/2001 (EEX-verordening).
3.5.
Hoofdregel op grond van artikel 2 lid 1 EVEX II is dat [geïntimeerde] dient te worden opgeroepen voor het gerecht van haar woonplaats, te weten [land] . Indien er meer dan één verweerder is, kan een verweerder op grond van artikel 6 lid 1 EVEX II ook worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Deze uitzondering op de hoofdregel moet eng worden uitgelegd, en de rechter dient gelet op alle elementen van het dossier te beoordelen of er bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen (zie onder meer HvJ EU 1 december 2011, C-145/10). Het hof zal in dit licht beoordelen of sprake is van een nauwe band tussen de vordering jegens Olympus en de vordering jegens [geïntimeerde] .
3.6.
Okean c.s. hebben aan hun vordering, zoals hiervoor onder 2.8 sub (a) weergegeven, om te verklaren voor recht dat de overeenkomsten nietig zijn en de rechten op de aandelen en de vorderingen uit geldlening bij Okean zijn gebleven, ten grondslag gelegd dat de transacties tussen Okean en Blakur paulianeus zijn en dat deze zijn vernietigd op de voet van artikel 3:45 BW. Zij kunnen, zo stellen zij, ingevolge artikel 3:45 lid 5 BW, behoudens de daarin genoemde verweren, de vernietiging van de overeenkomsten tegenwerpen aan alle derde-verkrijgenden zoals Olympus, Poizanter, Fradomna en Smart Holding. Zij spreken de genoemde derde-verkrijgenden voorts aan op grond van onrechtmatige daad; het paulianeuze handelen van hen is onrechtmatig jegens Okean en haar schuldeisers, waaronder Wadan AS met als cessionaris Logistic. Hun vordering onder 2.8 sub b is gegrond op deze onrechtmatige daad. [geïntimeerde] wordt eveneens aangesproken op grond van onrechtmatige daad. Haar wordt verweten dat zij als bestuurder van Blakur de paulianeuze transacties is aangegaan. Okean c.s. hebben de gronden van hun vordering aldus verwoord in hun memorie van grieven onder 17 tot en met 19.
3.7.
De vordering jegens (onder meer) Olympus, zoals onder (a) geformuleerd, wordt door Okean c.s. aldus uitdrukkelijk gegrond op artikel 3:45 BW en met name op lid 5 van dit wetsartikel. Dit betekent dat voor het welslagen van de vordering beslissend is of Olympus ten aanzien van het verwerven van de aandelen te goeder trouw was en deze anders dan om niet heeft verkregen, en voorts dat zij bij het verwerven daarvan gebaat was. De vordering jegens Olympus zoals onder (b) weergegeven, wordt gegrond op onrechtmatige daad. Het (mogelijk) paulianeuze handelen van Okean en Blakur leidt echter niet zonder meer ertoe dat Olympus door het verwerven van de aandelen, na een reeks tussenliggende transacties, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Okean of haar schuldeisers. Daarvoor is doorslaggevend of Olympus, zoals Okean c.s. ook nog stellen, bewust heeft meegewerkt aan het wegsluizen van de activa van Okean via een keten van transacties.
3.8.
[geïntimeerde] is net als Olympus geen partij bij de overeenkomsten als bedoeld in de vordering onder (a). Zij is echter niet zoals Olympus aan te merken als derde-verkrijgende, zodat niet zonder meer valt in te zien welk belang Okean c.s. hebben bij toewijzing van de door hen geformuleerde verklaring voor recht jegens [geïntimeerde] . Voor zover Okean c.s. hebben bedoeld de vordering onder 2.8 sub (a) in te stellen ter ondersteuning van de toewijsbaarheid van de vordering onder 2.8 sub (b), heeft het volgende te gelden. De vordering onder 2.8 sub (b) is gegrond op de stelling dat [geïntimeerde] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld door als bestuurder namens Blakur de overeenkomsten aan te gaan. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op de stelling van Okean c.s. dat Blakur althans [geïntimeerde] wetenschap had van de benadeling.
3.9.
Voor de positie van Olympus is aldus kenmerkend dat zij na een reeks van transacties aandelen heeft verkregen die onderwerp zijn geweest van een eerdere mogelijk paulianeuze transactie tussen Okean en Blakur, terwijl voor de positie van [geïntimeerde] kenmerkend is dat zij als bestuurder van Blakur heeft meegewerkt aan mogelijk paulianeuze transacties tussen Okean en Blakur betreffende de aandelen en de leningen. Voor toewijsbaarheid van de vorderingen is, wat de vorderingen jegens Olympus betreft, van betekenis een aantal subjectieve omstandigheden die haar aangaan en, wat de vorderingen jegens [geïntimeerde] betreft, een aantal subjectieve omstandigheden die haar aangaan. Dit betekent dat de geschillen jegens Olympus en jegens [geïntimeerde] zowel feitelijk als juridisch op een groot aantal en in elk geval beslissende punten uiteen lopen.
3.10.
Daar komt bij dat de transactie waarbij Olympus de aandelen heeft overgedragen gekregen, heeft plaatsgevonden pas ruim een jaar na de door Okean c.s. als paulianeus bestempelde transacties. Dit betekent dat voor [geïntimeerde] ten tijde van het haar verweten handelen niet voorzienbaar was dat zij mogelijk tezamen met Olympus voor de Nederlandse rechter zou worden gedagvaard. Okean c.s. hebben geen concrete feiten gesteld waaruit in weerwil van het voorgaande bedoelde voorzienbaarheid voor [geïntimeerde] is af te leiden.
3.11.
[geïntimeerde] heeft (reeds in eerste aanleg) erop gewezen dat Okean c.s. [X] , de van de zijde van Okean bij de overeenkomsten betrokken bestuurder, niet in het geschil hebben betrokken en evenmin een aantal derde-verkrijgenden van de aandelen. Okean c.s. hebben niet daarop gereageerd zodat een redelijke verklaring voor deze processuele keuzes ontbreekt. Dit laat de mogelijkheid open dat Olympus slechts is gedagvaard om in het geschil met [geïntimeerde] bevoegdheid van de Nederlandse rechter te creëren. Okean c.s. hebben in elk geval niet uitgelegd waarom zij belang hechten aan het voorkomen van onverenigbare beslissingen jegens Olympus en [geïntimeerde] en nagelaten om te bevorderen dat eenzelfde beslissing wordt genomen jegens de overige betrokkenen.
3.12.
Okean c.s. hebben van hun zijde aangevoerd dat zowel in het geschil jegens Olympus als in het geschil jegens [geïntimeerde] dient te worden beoordeeld of de overeenkomsten tussen Okean en Blakur als paulianeus moeten worden gekwalificeerd en dat een tegenstrijdige beslissing daarover dient te worden voorkomen. Het hof is van oordeel dat, hoewel op dit punt sprake kan zijn van het risico van verschillende beslissingen, dit zich gelet op het voorgaande niet zal voordoen in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, zodat dit tegenover het voorgaande onvoldoende gewicht in de schaal legt. Daarbij is van belang dat de beantwoording van de vraag of de transacties paulianeus waren in de eerste plaats (aan de zijde van oorspronkelijk gedaagden) Blakur aangaat en dat Blakur niet in Nederland is gevestigd. Dit betekent dat, voor zover [geïntimeerde] had kunnen of moeten voorzien dat de transacties paulianeus waren, zij daarmee nog niet had kunnen voorzien dat de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn om over deze vraag te oordelen.
3.13.
Okean c.s. hebben nog gesteld dat [geïntimeerde] tezamen met haar medegedaagden heeft gehandeld in een vooropgezet plan om de aandelen en leningen uit het vermogen van Okean te verwijderen en dat [geïntimeerde] daarin een belangrijke spil is geweest. Okean c.s. hebben daarmee echter nog niet concreet gesteld dat, laat staan op welke wijze, [geïntimeerde] betrokken is geweest bij het verwerven van de aandelen door Olympus of dat Olympus, althans een vertegenwoordiger van Olympus, betrokken is geweest bij de transacties tussen Okean en Blakur. Het hof gaat dan ook ervan uit dat Okean c.s. niet hebben bedoeld deze in zeer algemene termen geformuleerde stelling naast de hiervoor reeds besproken gronden als aparte grondslag van hun vordering te laten dienen. Voor zover zij dat wel hebben bedoeld, gaat het hof daaraan bij gebrek aan een concrete toelichting voorbij.
3.14.
Het hof is, gelet op alle elementen van het dossier, van oordeel dat er bij afzonderlijke berechting van de vordering jegens Olympus en de vordering jegens [geïntimeerde] geen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. De Nederlandse rechter is dan ook niet op grond van artikel 6 lid 1 EVEX II bevoegd om van het geschil jegens [geïntimeerde] kennis te nemen.
3.15.
Okean c.s. beroepen zich in de tweede plaats erop dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 5 lid 3 EVEX II. Het schadebrengende feit heeft zich voorgedaan in Nederland, zo stellen zij, omdat Okean ten tijde van de overdracht van de aandelen en de leningen was gevestigd in Nederland en de schade aan haar vermogen daarom in Nederland is ingetreden. Het hof verwerpt dit betoog. De plaats waar zich het schadebrengende feit heeft voorgedaan omvat niet ook de plaats waar zich het vermogen van de benadeelde bevindt op de enkele grond dat deze aldaar schade heeft geleden door het verlies van onderdelen van zijn vermogen. Dit zou immers te zeer afdoen aan het beginsel dat verweerders dienen te worden opgeroepen voor het gerecht van hun eigen staat, en dus niet voor het gerecht van de eiser. In dit verband is overigens van te geringe betekenis dat in de overeenkomsten is bepaald dat de leningen dienen te worden terugbetaald op de bankrekening van de uitlener, alleen al omdat daarmee niet vaststaat dat deze bankrekeningen in Nederland dienen te zijn geadministreerd.
3.16.
Een en ander betekent dat er geen grond is om bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan te nemen.
3.17.
Het hof komt dan ook niet toe aan de vraag welk gerecht binnen Nederland (relatief) bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en daarmee evenmin of de zaak ter afdoening dient te worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam of, mede met toepassing van artikel 110 lid 2 Rv, naar de rechtbank Rotterdam.
3.18.
Het hof komt evenmin toe aan de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] om Logistic te bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten. [geïntimeerde] heeft deze vordering immers ingesteld onder de voorwaarde dat het hof Okean c.s. zou volgen in hun stelling dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is om van hun vordering jegens [geïntimeerde] kennis te nemen. Deze voorwaarde is - zo volgt uit het hiervoor overwogene - niet vervuld.
3.19.
Okean c.s. hebben geen bewijs aangeboden van concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen.
3.20.
De slotsom is dat de grieven van Okean c.s. falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Okean c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Okean c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.F. Thiessen, en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015.