ECLI:NL:GHAMS:2015:3978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
14 00665
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over Britse uitkeringen en de toepassing van belastingverdragen

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een belanghebbende die in Nederland woont en uitkeringen ontvangt uit het Verenigd Koninkrijk in de vorm van een 'State Pension'. De belanghebbende, geboren in 1949, ontving in 2009 een inkomen uit dienstbetrekking en daarnaast een uitkering van € 2.325 uit het Verenigd Koninkrijk. De inspecteur van de belastingdienst legde een aanslag op in de inkomstenbelasting, die door de rechtbank Noord-Holland werd gehandhaafd. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de uitkeringen uit het Verenigd Koninkrijk als sociale zekerheidsuitkeringen moeten worden aangemerkt, waarover Nederland het heffingsrecht heeft op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de uitkeringen belastbaar zijn in Nederland, omdat deze niet onder de uitzonderingen van het belastingverdrag vallen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de uitkeringen een publiekrechtelijk karakter hebben en dat de belastingheffing in Nederland op basis van de Nederlandse wetgeving moet worden bepaald.

Het Hof concludeerde dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd en dat de belanghebbende geen recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk AWB 14/00665
24 september 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/4146 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 11 augustus 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst kantoor Amsterdam, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.840 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 29 augustus 2013, de aanslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 11 augustus 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 september 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’.
"2.1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1949, is woonachtig in Nederland en heeft zowel de Britse als de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Eiseres genoot in 2009 inkomsten uit dienstbetrekking van de [Y] tot een bedrag van € 21.515. Daarnaast ontving zij uit het Verenigd Koninkrijk tot een bedrag van € 2.325 uitkeringen ingevolge een “State Pension”.
2.3.
Eiseres heeft in de periode van 16 april 1974 tot 27 augustus 1976 in het Verenigd Koninkrijk gewerkt voor respectievelijk Harrow Council in Londen en van 31 augustus 1976 tot 10 juni 1977 voor het Royal Borough Kingston in Kingston upon Thames. Ter zake van deze werkzaamheden heeft eiseres pensioenrechten opgebouwd. Blijkens verklaringen van Harrow Council en Royal Borough Kingston zijn de door eiseres betaalde pensioenpremies in het verleden aan haar terugbetaald en heeft zij geen recht op pensioenuitkeringen (‘pension benefits’) van deze beide overheidsinstellingen.
2.4.
Gedurende de periode dat eiseres in het Verenigd Koninkrijk voor beide genoemde werkgevers werkte, was zij aldaar verzekerd ingevolge het National Insurance Scheme, onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid van het Verenigd Koninkrijk. Het National Insurance Scheme geeft onder meer recht op een uitkering bij ouderdom, het “State Pension” (artikel 17 (f) van de National Insurance Act 1965)."
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de uit het Verenigd Koninkrijk ontvangen uitkeringen van € 2.325 die belanghebbende ingevolge het “State Pension” heeft ontvangen, in Nederland belastbaar zijn. Het Hof begrijpt dat – terecht – niet in geschil is dat belanghebbende in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de sociale verzekeringen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank alsmede de uitspraak op bezwaar, vermindering van de onderhavige aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.515 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11, en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen (waarbij de inspecteur wordt aangeduid als ‘verweerder’):
“4.1. Beoordeeld dient te worden of het State Pension deel uitmaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij deze beoordeling is niet van belang of de uitkeringen ook in het Verenigd Koninkrijk belastbaar zijn, omdat de belastingheffing in Nederland op grond van de Nederlandse wetgeving bepaald wordt.
4.2.
Eiseres heeft de stelling van verweerder dat in casu sprake is van een State Pension ingevolge het National Insurance Scheme niet weersproken. Ingevolge artikel 219, derde lid, van de Income and Corporation Taxes Act 1970 waren bijdragen voor sociale zekerheid niet aftrekbaar van het inkomen in het Verenigd Koninkrijk. Ingevolge de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk was hier geen sprake van een pensioenregeling op grond waarvan daarvoor betaalde premies onder bepaalde voorwaarden in het Verenigd Koninkrijk voor de belastingheffing wel aftrekbaar zouden zijn. Het State pension vormt mitsdien geen pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.3.
Uit de door partijen overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat in casu sprake is van een Brits publiekrechtelijk ouderdomspensioen dat voorziet in geregelde uitkeringen. Nu sprake is van een publiekrechtelijke regeling en de uitkeringen een periodiek karakter hebben, zijn de uitkeringen op grond van het National Insurance Scheme naar Nederlands nationaal belastingrecht belastbaar in Nederland op grond van artikel 3.100, eerste lid 1, aanhef en onderdeel a, in verbinding met artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Naar nationaal Nederlands recht heeft verweerder het ontvangen bedrag van € 2.325 mitsdien terecht in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.
4.4.
Vervolgens is de vraag of Nederland op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk van 7 november 1980 (hierna : belastingverdrag) ook bevoegd is de uitkeringen in de heffing te betrekken.
4.5.
Artikel 19, tweede lid, van het belastingverdrag bepaalt:
“a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
c. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.”
4.6.
Nu geen sprake is van een pensioenuitkering of andere beloning uitgekeerd door het Verenigd Koninkrijk, een staatkundig onderdeel daarvan of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, is deze bepaling niet van toepassing. Ten overvloede zij opgemerkt dat indien wel sprake zou zijn van een pensioenuitkering als bedoeld in deze bepaling het heffingsrecht zou zijn toegewezen aan Nederland op grond van artikel 19, tweede lid, onder b, van het belastingverdrag.
4.7.
Artikel 21, eerste lid, van het belastingverdrag bepaalt:
“Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, niet zijnde inkomsten betaald uit trusts, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.”
4.8.
Nu de belastingheffing over de onderhavige uitkeringen niet elders in het belastingverdrag is geregeld, wijst dit artikel de belastingheffing over deze uitkeringen aan Nederland toe. Op grond van het belastingverdrag kan door eiseres in Nederland mitsdien geen aanspraak gemaakt worden op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.9.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op de “Digest of Double Taxation Treaties” oordeelt de rechtbank dat het betreffende stuk niet ziet op het onderhavige belastingverdrag, maar op het verdrag dat met ingang van 1 januari 2011 heeft te gelden tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Overigens is in de Digest niet vermeld dat Nederland niet heffingsbevoegd zou zijn in een situatie als deze. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de Digest een toelichting is afkomstig van het Verenigd Koninkrijk, waaraan in zoverre jegens Nederland geen rechten zijn te ontlenen.
4.10.
Ten slotte is de vraag of Nederlandse premies volksverzekeringen zijn verschuldigd over het bedrag aan uitgekeerd State Pension. Nu eiseres in 2009 woonachtig en werkzaam was in Nederland, is op grond van artikel 13, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de EEG-Verordening 1408/71 uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing, en niet – tevens – de Britse.
4.11.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt voor de heffing van de premies volksverzekeringen onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In artikel 2.3 onderdeel a van de Regeling Wfsv is bepaald dat niet tot het premie-inkomen behoren:
“uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid”.
Nu ingevolge artikel 13, eerste lid van de EEG-Verordening 1408/71 slechts de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiseres van toepassing is, is geen Britse premieheffing op de uitkering aan eiseres van toepassing, en is het Nederlandse premie-inkomen op het juiste bedrag bepaald. Het door eiseres ontvangen ‘state pension’ is dan ook terecht in de premieheffing betrokken.
4.12.
Eiseres heeft nog gewezen op de ‘asynchrone’ situatie dat de pensioenleeftijd in het Verenigd Koninkrijk 60 jaar is, terwijl deze in Nederland op 65 jaar is gesteld. Voor zover eiseres stelt dat de door haar ontvangen uitkeringen naar een lager percentage in de heffing betrokken dienen te worden, kan de rechtbank haar daarin niet volgen. Verweerder is immers gehouden om te heffen op basis van de percentages die zijn vastgelegd in de nationale wetgeving.
4.13.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing rust. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, A.M. van Amsterdam en W.E.M van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, als griffier. De beslissing is op 24 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
(griffier) (voorzitter)
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.